Noordoost 9
12 augustus
dag 9 - Beeskow-Oderberg – 110 km |
Het is avond,
de duisternis valt in. Ik zit op een bank buiten mijn kamer van Pension Die
Grüne Aue. Mijn kamer is ondergebracht in een recent ingerichte dépendance. Dat
is eraan te merken. Zowat alles erin straalt deugdelijke IKEA-smaaklozigheid uit. Schmecklösigkeit –
ik begin al in het Duits te denken. Ik merk het op de fiets. Dan begin ik in of
luidop tegen mezelf te praten. Ja, negen dagen alleen doet iets met een mens. Sie
müssen nicht Zentrum sagen. Sagen sie nur einmal Stadtmitte. Das ist viel...
Deutscher, jawohl. (En dat natuurlijk op een militair-scanderende toon, het
is sterker dan mezelf, en ’t is niet met dat vriendelijke Allo Allo-accent.) Of wanneer ik in een dorp alweer op zo'n verdammte
Oost-Duitse kasseistrook terechtkom: Das sind kein Kasseie, das sind
Rotse! Sie könnten darauf nicht mit ein Fahrrad reiden! Enzovoort en met
overslaande commandostem. En ik trek mij niets aan van de fouten. Ik begin moe
te worden en daar moeten die Fritzen maar geen acht op slaan.
Ja, die
Fritzen. Sommige zijn vriendelijk en beslist gemütlich, dat kan ik niet
ontkennen en dat ben ik ook niet van plan. Zoals die mevrouw die vanmiddag,
toen ik op een bank voor het kerkje van Lebenswohl of Schönleben, ach het maakt
niet uit, mijn bij het ontbijt door de – ook al! – vriendelijke uitbater van
het pension meegegeven broodjes zat te verorberen – die mevrouw dus die mij
ongevraagd kwam aanbieden om mij het kerkje te laten zien. Zij had mij vanuit
haar woning aan de overkant van de straat zien zitten en was speciaal naar
buiten gekomen. Uiteraard wou ik dat kerkje wel eens van binnen zien. Maar het
was niet veel soeps. Een aandoenlijk en naïef aangeklede rechthoekige ruimte.
Uit het doksaal was het orgel verdwenen – ik moest aan de orgelbouwer van Bad
Liebeswerda terugdenken en aan zijn failliete firma – en de balustrade was
opgehoogd met een glazen wand. Daar repeteert het blazerscombo van het dorp,
legde de mevrouw uit, en door het glas kunnen ze die ruimte warm houden. Ze
wees naar de verwarmingsbuizen die onder de kerkbanken waren aangebracht. Er
wordt nog één keer per maand een mis opgevoerd, zegde ze nog. Dat is niet
anders dan in Frankrijk, waar de priesters ook een alsmaar wijdere grand écart moeten uitvoeren om hun
steeds dunnere en over een grotere oppervlakte verspreide kuddes te kunnen
bedienen. De mevrouw vroeg me om nog iets in het gastenboek te schrijven. Daar
stond ze op. Het meeste daarin had ze zelf opgeschreven. De laatste notitie van
een passant was alweer twee jaar oud. Ik schreef dat ik door de vriendelijke
mevrouw – wie heissen Sie? – Bäcker de kerk had kunnen zien en dat dat
een mooie ervaring was. Ik zette mijn beste Duitse beentje voor en vergat de
hoofdletters niet. (Het is trouwens het kerkje van Schönfelde, zie ik nu op de
kaart.)
Vriendelijk
kon ik de man met wie ik vanmorgen de ontbijttafel deelde niet echt noemen.
Maar we hadden wel een gesprek waar ik iets van opstak, ondanks het feit dat
mijn Duits verre van toereikend is om zijn vaak technische en niet bepaald
duidelijk uitgesproken uiteenzetting tot in de details te kunnen volgen. Maar
ik volgde het toch min of meer. Mijn inleidende vraag was of hij hier als
toerist was, of voor zijn werk. De man bleek ingenieur te zijn, specialisatie
windturbines. Ik vertelde hem van de 135 windmolens die ik gisteren in één keer
had kunnen tellen. De man relativeerde mijn enthousiasme over de Duitse aanpak.
Die molens zijn helemaal niet zo rendabel. Ze brengen maar een derde op van wat
algemeen wordt beweerd. De politiek weet ervan, maar zwijgt. Een van de grote
problemen met die turbines is dat ze moeten blijven draaien als er geen wind
is, anders geraken ze ontregeld door het grote gewicht van de wieken. Dat
blijven draaien vergt natuurlijk ook weer energie, dus wordt een deel van de
opgewekte energie daaraan besteed. Als er te veel wind is, moet de opgewekte
energie worden opgeslagen. Daar zit dan weer veel verlies op. Zoals op het
verplaatsen van de energie naar waar ze nodig is. De industrie waakt over de
toepassing van de batterijtechnologie. Producenten van lithium hebben grote
belangen te verdedigen. De grote firma's zitten op de patenten en proberen nu
op korte termijn zoveel mogelijk winst te maken. De regels in Brussel worden
naar de wensen van de lobbys gevormd… – En zo ging het maar door. Ik was weer
een illusie armer, en dan hadden we het nog niet over de zonnepanelenparken
gehad.
De
fietsroutes. Alweer!, und kein Ende. Dit keer verzeil ik in een
uitgestrekt naaldwoud, waarin enkel één lange rechte baan van een kilometer of
acht terug naar de bewoonde wereld leidt. Op de kaart is deze weg aangeduid als
een gewone weg van het geringste type, hij zou normaal gezien toch verhard moeten
zijn. Quod non. De weg is van zand, en dat vergt enige stuurmanskunst
want zand is mul. Op een gegeven ogenblik gaat dat zand over in kasseien, en
dat is hier geen geschenk. Acht kilometer kan lang zijn, zeker als er geen kat
te bespeuren valt. Wel overal die houten constructies, jagerscabines zal ik ze maar noemen, waarin argeloos wild wordt opgewacht en vanwaaruit het wordt beschoten: het lijkt mij maar een laffe manier van jagen. (...)
In Fürstenwalde/Spree
zie ik een van de zeldzame nog niet weggesaneerde relicten van het DDR-regime: een
naar de Sovjetrussische kosmonaut Juri Gagarin genaamde school. Waar zijn al
die sterren en naamborden en beelden naartoe? Kunnen ze beantwoorden aan de door
ostalgie gevoede vraag? Zijn ze
vernield, en zo niet: in welke antikwarische circuits zijn ze opgenomen? (In Mijn Duitsland van Geert van Istendael staat
daarover het een en ander te lezen, onder meer over een ondernemer die zich
heeft gespecialiseerd in de distributie van authentieke DDR-producten.)
Ik zie langs
de weg een dode ooievaar, bijna helemaal opgevreten. Enkel wat pluimen en het skelet,
waarin natuurlijk het opvallendste element de ooievaarsbek is, blijven over.
Als zelfs deze bij uitstek brengers van leven moeten sterven... Het zet mij aan
het filosoferen. Wat heb ik tot dusver van mijn leven gemaakt? Wanneer is een
leven geslaagd te noemen? Wanneer is deze reis geslaagd? Misschien heeft het
iets te maken met het vermogen om een soort van gelijkmoedigheid aan de dag te
leggen. Alles kan interessant worden: een oude jonge notitie in een gastenboek,
een ooievaarkadaver, een prachtig landschap, een gesprek over windmolens. Het
is als met fotografie: de schoonheid ligt niet in de dingen, neen, je légt ze
erin. Met de ogen waarmee je haar ziet.
Ook leuk in
elk geval is het een koffie te drinken en daarbij een ferm stuk pruimentaart te
nuttigen. Ik doe het op het terras van het Café am Markt in Buchow, een
dorpje dat duidelijk toeristische ambities heeft. De koffie smaakt me, en ik
bestel er een tweede. De twee koffies én het stuk taart kosten 5 euro. Het
verschil tussen beide Duitslanden is duidelijk ook in de prijzen nog niet
weggewerkt. Op het terras zitten oudere koppels die hartsgrondig tegen elkaar
zitten te zwijgen. Als ik die hardnekkige stiltes hoor, dat onder het mom van
'aan één woord genoeg' elkaar niets meer te zeggen hebben, dan kan ik echt blij
zijn alleen te reizen. Dat vroeg die vrouw van het kerkje ook, of ik dat niet
eng vond, zo alleen. Neen, zei ik, ik vind dat niet eng. Ik hoef niet te praten
als ik daar geen zin in heb, en ik zoek veel gemakkelijker dan anders contact
met mensen die ik niet ken en die mij dus iets te leren hebben.
Luister! Daar
begint zo'n koppel op dat terras in Buchow te fluisteren! Dat is nóg akeliger
dan zwijgen! Fluisteren! Hoe dát de stilte nog eens extra in de verf zet. Brrr.
Wat het altijd
goed doet bij de meestal vrouwelijke facteurs in die gele bestelwagentjes van
de Deutsche Post is hun de vraag voorleggen, van op je fiets: Haben
sie kein Brief für mich? Dan kijken ze eerst verwonderd op, waarna ze in de
lach schieten – dat is me toch al een paar keer gelukt! – omdat ze pas dan
beseffen hoe absurd mijn vraag is en dat ik het natuurlijk niet meende.
In Bad
Freienwalde koop ik kettingolie: mijn fiets begint te knarsen en te piepen en
daar kan ik echt niet tegen, daar moet dringend iets aan gedaan worden. Het is
al half vijf en ik besluit nog de sprong naar het 25 kilometer verderop gelegen
Angermünde te wagen, al heb ik er al bijna 100 op de teller staan vandaag. Maar
in Oderberg staat aan de brug een pension. Het heet Die Grüne Aue en de
laatste vrije kamer is deze waarvoor ik nu dit dagboek zit aan te vullen. De uitbaters
waren er niet bepaald vriendelijk. Of, laat mij positief blijven, niet
vriendelijker dan strikt noodzakelijk. De tomatensoep kwam uit een pakje: een
klodder poeder was nog niet losgeroerd. De biefstuk was slecht gebakken, het
was trouwens op zich al een slechte biefstuk. En een deel van de groenten,
zeker de prinsessenboontjes en de maïs, kwamen zeer herkenbaar uit blik of uit
een bokaal. Nog een geluk dat ze niet kwamen vragen of het smaakte – ze zouden
het dit keer wel geweten hebben, die Duitsers! Ik maak na het eten, waarbij ik
gelukkig van de wifi kan gebruikmaken zodat ik niet alleen maar de gelagzaal
hoef te bewonderen, een wandeling door het dorpje. Het heeft behalve de
gekanaliseerde Alte Oder en een binnenscheepvaartmuseum weinig te bieden. Een groot deel van de huizen staat
leeg en is volop aan het vervallen.
De Olympische
Spelen zijn nog steeds aan de gang, blijkbaar. Ik kijk even naar de gestileerde
dierenmishandeling die 'dressuur' wordt genoemd. Het valt mij eens te meer op
dat ook hier weer de tribunes zo goed als leeg gebleven zijn. Al zappend kom ik
in een documentaire terecht over het Olympisch dorp van 1936. Altijd dat
dubbelzinnige bij de Duitsers als het over de oorlog gaat: geen jubel,
natuurlijk niet, maar toch ook geen radicale, ondubbelzinnige veroordeling. In
dit geval straalt de uitzending een soort van bewondering uit voor de algemene
sfeer van lichaamscultuur en optimisme, die blijkbaar toen op die plek heersten.
Na deze uitzending nodigt een trailer mij uit om straks te kijken naar de
verfilming van The Great Gatsby, maar ik ga dat niet doen want ze hebben
Robert Redford Duits doen spreken.
Morgen is het
de dertiende en bereik ik na tien dagen het verste punt van mijn reis. Dan
begint de terugkeer.
Wie zich wil
vergewissen van de eentonigheid van zo'n fietsreis, kan de foto's
bekijken die ik om de 10 kilometer maakte, zonder mij te bekommeren om het
uitzicht of de inhoud.