Ik maak een selfie met mijn volgeladen fiets voor mijn voordeur: c’est parti! Maar ik moet meteen terugkeren want mijn fietsmaker heeft mijn banden onvoldoende hard opgepompt.
Ik stal mijn voertuig
in de laatste wagon van de trein naar Eupen. De conductrice is behulpzaam en
dat is geen overbodige luxe. Tegenover me zit een man die me een beetje aan
Ward Ruyslinck doet denken. Hij kijkt de hele rit tot in Brussel door het raam en
zegt geen woord. Hij heeft een doorzichtige plastic zak met daarin confisserie
van Caruso. De kleuren van de verpakking van dat merk corresponderen wonderwel
met de ruitjes van zijn overhemd. Aan de andere zijde van het gangpad zit een
koppel. Een Vlaamse man met een kale, rood aanlopende kop, en een veel jongere
Aziatische vrouw. Wanneer ze naar de wc gaat, zegt de man: ‘Door close
automatic’. En wanneer ze samen uitstappen in Brussel Noord: ‘Attention! Big
city.’ De vrouw trekt zich er niet te veel van aan en zet een hoed op. Ik
probeer mij in te denken wat zij denkt. Voorbij Leuven sluit ik mijn ogen en
word wakker wanneer de trein door het station van Ans rijdt. Ik kan dat niet
meteen situeren, voel me verdwaasd en vervreemd. Dan dringt het opeens tot me
door waarheen ik op weg ben en wat ik mezelf aandoe. In Luik-Guillemins stappen
de laatste wagongenoten af. Ik neem twee foto’s van het fantastische bouwwerk
en reis alleen verder door Verviers en Welkenraedt. In Eupen kondigt de
conducteur de naam van het eindstation eerst in het Duits aan, pas daarna in
het Frans. Daar bestaan regels voor.
Eupen is het
eindstation, het beginpunt van mijn reis. Het broodje dat ik bij een zeer
vriendelijke bakkersvrouw koop (ze informeert uit eigen beweging naar mijn reis
nadat ze mijn voor het raam geparkeerde fiets zag staan en zei: je trouve ça
le max) – dat broodje dus, eet ik op met wat beleg dat ik van thuis heb
meegebracht. Ik doe dat bij het monument voor de gesneuvelden van de oorlogen
van 1866 en 1870. Eupen was toen Pruisisch en de Pruisen vochten
achtereenvolgens tegen de Oostenrijkers en de Fransen. En het toen nog niet
Belgische Eupen offerde zijn zonen. Hun namen staan nu gebeiteld in deze
geklasseerde paal.
Ik vertrek om
half één en kom, na 87 kilometer te hebben afgelegd, om kwart over zes aan in
Rheinbach. Ik zie onderweg een roodstaart, kiekendieven, Vlaamse gaaien, een
torenvalk. Er zijn veel wegwijzers voor fietsers, maar die leiden steevast naar
onverharde wegen en ik begin ze dus te mijden. Op de secundaire wegen is er opvallend
veel verkeer. Ik kom na Roetgen, Strauch en Schmidt in Heimbach aan, waar ik
een koffie drink. De toeristen waar het plaatsje op lijkt te wachten, geven dit
jaar verstek. Wanneer een halfgevuld treintje door de straat dendert, kijkt de
stamgast aan de toog op: ‘Ik heb het treintje dit jaar nog niet zo goed gevuld
gezien!’
Om in Hergarten te geraken volg ik een steile klim op onverharde weg
door het bos, een alternatief voor de druk bereden weg. De inspanning loont de
moeite want boven krijg ik een hert in het vizier. Ik slaag erin om het beest
te schieten, maar dan ziet het mij en het vlucht weg. Wanneer ik eindelijk uit
het bos kom, wacht mij een open landschap. Beneden is er een vlakte. In het
verre noorden dampen hoogovens en staalfabrieken: Keulen, het Ruhrgebied. In
het noordoosten zie ik, op een vijftigtal kilometer van het punt waar ik sta,
een viertal bergtoppen die boven de heuvels uitsteken.
In Mechernich
koop ik een gesneden zwart brood, voor het geval ik vanavond niets zou vinden –
je weet maar nooit. Billig, Stotzheim en Flamersheim zijn te klein om een hotel
te bevatten. Dat vind ik wel in Rheinbach, dat is twintig kilometer voor Bonn.
Ik boek een kamer in Hotel Streng (zo heet het nu eenmaal). Kamer 11 geeft uit
op de straat. De douche is voortreffelijk, de zeep die in een flacon bij de
lavabo staat, ruikt naar frambozen. Op de televisie zijn er voorbeschouwingen
te zien bij de Olympische Spelen.
Ik ga iets
eten bij de Italiaan (pizza natuurlijk), lees verder in Twee wegen, het
boek van Per Petterson waarin ik op de trein was begonnen. Het vijftal Japanse
vrouwen dat ik ook al in het hotel heb gezien, komt binnen. De ober schuift
drie tafeltjes van twee tegen elkaar. De Japanessen lossen het goed op want ze
laten de middelste van de zijde waar er drie aan zitten tegenover de lege plek
zitten. Wij zouden geneigd zijn die lege plek opzij te laten – waardoor het
vijfde wiel in het gezelschap eigenlijk dubbel gestraft wordt.
Rheinbach is
zo’n typisch Duits stadje: de meeste huizen zijn nieuw, en als er al iets ouds
staat, dan is het overgerestaureerd. Er zijn een paar straten met
vakwerkhuizen. Ook de restanten van het kasteel worden zorgvuldig in ere
gehouden. Er passeert een Ferrari. Hij moet in file wachten voor het rood
licht, maar doet toch zijn best om bij het optrekken veel lawaai te maken.
Morgen is er ecologische markt, spelt een affiche. En op het plein staat een
mobiele mammografie-installatie.
Het is nu tien
over tien. Er rijden steeds minder auto’s door de straat voor het hotel. Het
water uit de badkamerkraan smaakt voortreffelijk.
Wie zich wil vergewissen van de eentonigheid van zo'n fietsreis, kan de foto's bekijken die ik om de 10 kilometer maakte, zonder mij te bekommeren om het uitzicht of de inhoud.
Wie zich wil vergewissen van de eentonigheid van zo'n fietsreis, kan de foto's bekijken die ik om de 10 kilometer maakte, zonder mij te bekommeren om het uitzicht of de inhoud.