Ik droom mezelf niet (terug) naar vroeger geluk, vervlogen
mooie tijdstippen of perioden, onbereikbaar geworden locaties, verdwenen
geliefden of andere dierbare personen. In die zin ken ik het doorgaans met ‘heimwee’
aangeduide verschijnsel niet, ik ben er te gespleten voor, te rusteloos, te
cynisch, te thuisloos, er is niets of niemand om ‘weemoedig’ of ‘nostalgisch’
aan terug te denken, – ik zie, als ik omkijk, uitsluitend rotzooi, mislukkingen,
stommiteiten, verraad, woede, teleurstelling, sterfte.
Jeroen Brouwers, De
schemer daalt, 222
ǁ
Toni zei: ‘Ik denk dat Muisje heimwee krijgt naar de crèche,
naar de andere kinderen, naar de regelmaat. Ik heb alleen maar heimwee naar wat
vroeger gebeurd is, soms heb ik al heimwee naar wat gisteren gebeurd is. (…)’
Hugo Claus, Het jaar
van de kreeft, 126