woensdag 8 april 2015

mijn woordenboek 414



AUTONOOM

Vrijheid is de Heilige Graal – en autonomie het Hoogste Goed. Autonomie – en dan bedoel ik niet de politieke variant. Letterlijk betekent het: zelf de wetten spellen. (Maar wetten binden!) Normen en waarden vastleggen. Bepalen hoe hoog de lat komt te liggen en hoe laag de drempel. Dat zou vrijheid garanderen. Maar er is vrijheid voor nodig: hoe zou je autonoom kunnen zijn zonder? De vrijheid om autonoom te kunnen zijn. En vrij ben je pas als je autonoom bent. Cirkels waar ik niet uit geraak.

Het is een wrede misvatting, een tragische vergissing. Denkfouten heersen hier alom, en ze bepalen veel van het reilen en zeilen. De ware autonomie ontstaat, zo leerde mij het leven, niet in een ongebreidelde en teugelloze vrijheid – en zij leidt daar ook niet toe. Integendeel, zou ik bijna durven te stellen. Steeds hardnekkiger dringt het denkbeeld zich aan mij op dat vrijheid en autonomie elkaar uitsluiten.

(En dan dreint weer die regel door mijn kop uit het lied ‘Telkens weer’ van Boudewijn de Groot: ‘Oh, ik wou dat ik je zeggen kon, “Ik blijf voor altijd bij je” / Dat ik me van die dwaze drang naar vrijheid kon bevrijden’.)

Laat mij een gewaagde oneliner lanceren. Autonomie begint waar de vrijheid aan banden is gelegd. Autonoom is wie van de vrijheid bevrijd is. Het heeft iets met volwassenheid te maken.

Bekijk het zo. Vrijheid is een last omdat er moet gekozen worden. Keuzemogelijkheden zijn er te over en elk kiezen houdt een verliezen in. Kiezen vergt energie, vergt documentatie, vergt het vermogen om ontgoochelingen en desillusies te dragen. Moeten kiezen werkt verlamming in de hand. Kinderen tot kiezen verplichten is een pedagogische crime, wie het vaststelt moet meteen Child Focus alarmeren. Want: welke maatstaven hanteer je bij het kiezen? Wie bepaalt deze maatstaven? Doe je dat zelf? Wie garandeert dat het de juiste zijn? Eeuwige twijfel is het deel van wie zichzelf tot kiezen aanzet zonder hierover in het reine te zijn. Minstens met zichzelf.

Blijkt dat we van anderen afhankelijk zijn om zeker te weten dat we wel het juiste kiezen. Het verleden dient zich aan. De traditie. De gedeelde ervaring.

Autonoom is diegene die niet meer hoeft te kiezen. Dát is de vrijheid die hij verworven heeft. Een grote hoeveelheid energie komt vrij doordat het kader waarbinnen hij kan handelen niet meer moet worden opgezet (uitgevonden). Autonomie vergt het vermogen zich te kunnen uitleveren aan de overlevering. Autonomie kan enkel als er vertrouwen is. Een niet te bevechten en bewijzen vertrouwen. Basisvertrouwen.

(Maar natuurlijk is niet elk aangeleverd kader kwalitatief hoogstaand.)

Niet toevallig willen de meeste mensen, ondanks de schijn van het tegendeel, helemaal niet vrij zijn. Zij willen dat hun het voortdurende maken van keuzes wordt bespaard. Zij kiezen voor een sterke hand, voor autoriteit, voor het gesloten totalitarisme van een cruise. Of ze boeken een week of twee in de Club Med. Alles voorgekauwd, het programma ligt vast. De verveling is georganiseerd en, doordat voor die organisatie moet worden betaald, gelegitimeerd.

Elke keuze houdt verlies in. De echte autonomie bestaat niet in het kunnen maken van keuzes, maar in het aanvaarden van dat verlies. En in het herkennen van de kwaliteit van het aangeleverde kader. Die herkenning vergt kennis. Kennis vergt leren. Leren vergt nieuwsgierigheid. En wellicht ligt daar de ultieme grond van elke vrijheid.