zaterdag 11 april 2015

mijn woordenboek 415




AUTOOTJES

Ik heb dikwijls gedacht: ‘Wat heb jij je kinderen zitten te verwijten dat ze als konijnen naar een lichtbak naar dat computerscherm staarden, je was als spelend kind een even grote autist.’ En ik moet bekennen, hoe bot ook de bijl is die ik af en toe voor ondoordacht geformuleerde meningen bovenhaal (om te trancheren): daar zit een grond van waarheid in.

Autootjes, dat was mijn eeuwig leven amen. Ik verzamelde ze, koesterde ze. Ik benoemde en rangschikte ze. Ik zette ze op een rij en speelde ze tegen elkaar uit. Uren en uren en uren liet ik ze tegen elkaar racen in races die imitaties waren, op kleine schaal, van de echte races, de races op leven en dood die in een andere werkelijkheid plaatsvonden. John Surtees, Jim Clark, Emerson Fittipaldi, Jochen Rindt, Mario Andretti, Jacky Ickx.

Werkelijkheid? Ik denk niet dat ik daar toen een goed beeld van had, wat dat was. Nog altijd niet, trouwens.

Mijn werkelijkheid was klein, vaak niet groter dan een op schaal nagetekend autocircuit. Waarop ik dan mijn bolides tegen elkaar uitspeelde. Het dobbelsteentoeval leverde de drijfkracht en ik telde als een bezetene – steeds opnieuw van twee tot twaalf – en duwde mijn favorieten vooruit langs het door middel van legoblokken of kroonkurken of midden op het ‘wegdek’ geschilderde strepen gemarkeerde tracé.

Ik bracht mijn autootjes onder in categorieën – formule 1, grand tourisme – en speelde de Grote Prijzen na, maar ook uithoudingswedstrijden zoals de 24 uren van Le Mans, die in mijn versie dan ook 24 uren moest duren. Niet in één trek, natuurlijk, ik chronometreerde mijn speelsessies en telde ze bij elkaar op. Ik hield zorgvuldig de standen bij want mijn circuit was zo kort dat de deelnemers op den duur niet meer in dezelfde ronde reden… Deze standen leidden tot klassementen, de klassementen tot statistieken, de statistieken tot diagrammen waarop de prestaties van alle deelnemer van uur tot uur in kleurige lijnen werden uitgezet, enzovoort, enzovoort.

Het was een hele administratie. Al die documenten heb ik nog, ik hield het allemaal zorgvuldig bij, dat was mijn werkelijkheid. Het sloeg op niets en het was alles.

En ja, dat obstinate spel met die autootjes, op basis daarvan zou een hedendaagse kinderpsychiater mij wel autistisch hebben genoemd zeker? Of dan toch minstens: met aanleg tot. Het was mijn hoogstpersoonlijke opgesloten-zijn; het hield me weg van de realiteit en beschermde me ertegen (van de koude oorlog tussen mijn ouders tot het onaanvaardbare sterven in de zinderende hitte van Biafra); het leverde me het comfort van de herhaling, de koestering van de neofobie. En er was niets dubbelzinnigs aan: alles betekende wat het was. Mijn favorieten? De gele Lamborghini Miura en de rode Ferrari P3 waarmee ik mijn denkbeeldige Jacky Ickx liet rondrijden en die – dobbelstenen of niet – toch wel vaker dan op grond van statistiek waarschijnlijk kan worden genoemd een race naar zich toehaalde. Duwde ik voor mijn favorieten dan toch iets harder door?

Het hield na zes jaar op toen ik een jaar of twaalf was. Ik had een half leven niet veel anders gedaan. Toen brak iets anders aan. Het was niet erg duidelijk wat het precies was, maar het brak aan. De autootjescollectie raakte verspreid, werd verstoord, vernield. Maar sommige exemplaren die mij na aan het hart lagen heb ik bewaard en heb ik nog steeds. Af en toe, op het schuim van de verhuizingen, komen ze bovendrijven en dan bekijk ik ze vol verwondering.