In De Welvaart
Ik meende de tuinwijk te herkennen waar, in de film althans,
het gezin Granata, na een periode in een groezelige barakkenstraat te hebben
gewoond, een mooi steenkoolmijnhuis mocht betrekken: zou het kunnen dat het de
tuinwijk van Eisden, tegenwoordig Maasmechelen, was? (Het zou Beringen zijn,
maar goed, het maakt niet veel verschil uit.) Een paar maanden geleden hebben
we er, samen met mijn neef R., mijn geboortehuis opgezocht. Ja, ik ben daar, in
de Cité van Eisden, geboren en mijn familie is, zoals de Granata’s,
nadrukkelijk verweven met de Limburgse steenkoolontginning en het hele
socioculturele apparaat, het zogenaamde patronaat, dat door de steenkoolmijn
was opgezet om de gastarbeiders zodanig te verwennen en te verankeren, dat ze
niet vroegtijdig naar hun land van herkomst zouden terugkeren: hun
arbeidskracht was een schaars goed in die dagen.
Deze herkenning verleende Marina van Stijn Coninx voor mij een extra dimensie. Maar
herkenning is, dat herhaal ik vaak in de leesclubs die ik begeleid, geen goed
criterium om een kunstwerk te beoordelen. Het is echter wel iets dat, als het kunstwerk
tekortschiet, toch nog voor enige voldoening kan zorgen.
Marina is zeker
geen meesterwerk. Daarvoor hebben de regie en de biografie van het zangfenomeen
Rocco – met twee c’s! – Granata iets te weinig om het lijf. Coninx gaat in de
eerste helft van de film te traag, waardoor je voor de tweede helft, wanneer
alle min of meer ingrijpende gebeurtenissen samenkomen, iets te weinig geduld
overhoudt. Ik vond het in elk geval veelzeggend dat het treffen tussen acteur Matteo
Simoni en de nog steeds levende legende Rocco Granata in het televisieprogramma
Reyers Laat mij een maand of twee
geleden, toen de film werd gelanceerd, méér aansprak dan in de film zelf,
waarin Rocco Granata, de échte, een accordeon verkoopt aan zijn jongere zelf. In
Reyers Laat stonden twee levende
mensen tegenover elkaar, die elkaar respect betuigden. Rocco vertelde er hoe
hij vijftig jaar geleden aan zijn voor zijn budget veel te dure accordeon was
geraakt, en zijn authenticiteit ontroerde mij meer dan de verfilmde anekdote.
De zwaktes van de film? Het tempo, de matige acteerprestaties
(vooral van het meisje Helena Somers (Evelien Bosmans) – wat gebeurt er later eigenlijk
precies met haar?), de zeer bescheiden decors. Een paar oldtimers en enkele oude
emaillen publiciteitspanelen voor Ajja-tabak volstaan echt niet om de jaren
vijftig op te roepen. Ik heb dat al beter zien doen, bijvoorbeeld in het tv-feuilleton
Terug naar Oosterdonk. (Maar daar zat
Dora van der Groen misschien voor iets tussen.)
Toch heeft Stijn Coninx met Marina toch ook wel verdienstelijk werk afgeleverd, al was het maar
omdat zijn film een kritische boodschap bevat over de manier waarop wij, Belgen
en, in het geval van de Limburgse steenkoolmijnen, Vlamingen, zijn omgesprongen
met de plotse toevloed van gastarbeiders kort na de Tweede Wereldoorlog. Zij
waren hier, het woord zegt het al, te
gast – en het heeft een hele tijd geduurd vooraleer zij plusminus dezelfde
rechten konden genieten als hun autochtone collega’s, die overigens hetzelfde
zeer ongezonde werk moesten verrichten en daar vaak veel te vroeg aan stierven.
Coninx dient wat dat betreft enkele rake sneren uit, misschien soms wel wat té
expliciet, zoals in de witloof-met-ham-en-kaassauspassage, een uitdrukkelijke
verwijzing naar een passus in een zogenaamde inburgeringscursus van een tijd
geleden: allochtonen konden zich assimileren door het recept voor dat ‘typisch
Vlaamse’ gerecht te kennen. Coninx zet ons aan het denken over de manier waarop
we vandaag met onze ‘gasten’ omspringen. Een halve eeuw geleden konden we ons
onvermogen om hen echt te integreren nog verdoezelen onder een reeks
maatregelen en faciliteiten, nu is zelfs dat er niet. De eenzame kruidenier
Somers, een weduwnaar die zijn dochter met strenge hand probeert op te voeden
en liever ziet omgaan met Renaat, de voor ingenieur studerende zoon van een
Franstalige bourgeoise, dan met de bohemien-met-vetkuif Rocco, is hier met zijn
‘De Welvaart’ genaamde winkel een sleutelfiguur: hij staat voor de bekrompen,
benepen en vaak onversneden racistische omgang met vreemdelingen waartoe de
doorsnee-degelijke Vlaming, die behept is met zijn ‘welvaart’, vertaald als
rijkdom en status, blijkbaar in staat is.
Marina is dus een
sympathieke film mét een boodschap.