Naamplaatje van de
sandaal van farao Den, Luxor (2985 v. Chr.)
Wat nog kon in het dorp, gaat teloor in de stad:
wij zijn niet langer dezelfden en je kunt niet eenieder
die jou op de hoek kruist gedag zeggen en vragen
hoe het met de ouders en de kinderen staat.
Niemand heeft tijd daarvoor in steedse anonimiteit.
De stad is veel te groot. Het overzicht is zoek.
Er is meer dan één clan, meer dan één belang.
En voor zover dat toch nog gemeenschappelijk is,
en alle praktische bezwaren te boven gaat,
dient het te worden georganiseerd. Met beleid.
Daar komt macht om de hoek. En wetten in een boek.
In nood en moord ontstaan, breekt Wet nood. –
Aanhorigheid is geboden tot voorbij de dood.
Macht legitimeert, usurpeert, continueert zichzelf.
Dat mag – zo leert het voorbeeld – al eens pijn doen.
Wie dit niet horen wil, zal het moeten voelen.
Kijk, u wordt voorgetoond hoe de ander anders blijft.
Hoe hij een vijand is, al dan niet denkbeeldig. En wij
zijn
één omdat wij niet de andere zijn. Zegt de heerser:
‘Mijn slagkracht zal ook de ander mij doen erkennen.’