zondag 3 februari 2013

De Toverberg 5


Vierde hoofdstuk

Noodzakelijke aanschaf

<122> Op de derde dag is het weer, na een zomerse tweede dag – waarover verder geen verslag wordt gedaan – omgeslagen. <123> Het begint te sneeuwen. Volgens Joachim vervloeien in het gebergte de jaargetijden – wat uiteraard een weerslag zal hebben op de tijdsbeleving. Hans Castorp koopt een deken in het dorp, maar geen bontzak voor de winter: hij denkt dat hij daarvoor niet lang genoeg zal blijven. Ze komen Settembrini tegen, <125> die klaagt over de kou. Settembrini vindt dat Hans Castorp zich te gedwee onderwerpt aan de sanatoriumvoorschriften. Door de herinnering aan zuiderse warmte begint Settembrini over zijn overleden vader, een filoloog. <126> En hij maakt zijn beklag over ‘Krokowski, dat schaamteloos stuk biechtvader’ – Mann legt het verband tussen psychoanalyse en het katholieke biechten –, en over zijn stompzinnige tafelgenoten. <127> Hans Castorp wil niet onderdoen en hekelt mevrouw Stöhr, die ziek én dom is, met andere woorden zowel naar lichaam als naar geest deficiënt. Dat gaat volgens Hans Castorp in tegen de verwachting dat iemand die ziek is een sterke geest heeft, en omgekeerd. <128> Deze wankele redenering wekt de pedagoog in Settembrini. Hij wil Hans Castorp van zijn ‘bestrijdenswaardige’ opvattingen bevrijden: ziekte is ‘helemaal niet eerbiedwaardig’. Deze opvatting is geworteld in duistere tijden, toen ‘gebrekkigheid (…) gelijk stond met een vrijbrief voor het rijk der hemelen’. Settembrini verdedigt hiermee de Nietzscheaanse kritiek op het christendom. <129> Gelukkig, zegt hij, hebben rede en Verlichting sindsdien de mens min of meer weten te bevrijden. Ziekte is niet voornaam, het is ‘veeleer vernedering’. <130> En wie ziek én dom is, kan enkel op ons medelijden rekenen. Tragisch is hij, zoals Leopardi, die ziekte en genie in zich verenigt. <131> De ziekte reduceert de mens tot zijn lichaam, en dat is ‘het onmenselijke en vernederende’. Dan is de mens ‘in de meeste gevallen niet beter dan een kadaver’. Settembrini voegt hier nog enkele Platoonse beschouwingen over pedagogie aan toe: alle ideeën zijn in ‘de begaafde jonge mens’ aanwezig, de leermeester moet de juiste ideeën opwekken en de onjuiste blokkeren. <132> Hans Castorp stelt vast dat het Settembrini niet enkel om de ideeën te doen is, maar ook om de manier waarop hij ze verwoordt. (Dit lijkt een zelfreflexieve opmerking van Mann.) Volgens Hans Castorp is Settembrini ook ‘een man van de oppositie’ en dat heeft volgens Hans ‘altijd iets armoedigs’. <133> Joachim is het daar niet mee eens: Settembrini heeft niet alleen een hoge dunk van zichzelf maar ‘van de mensen in het algemeen ook’.

Uitweiding over het tijdsbesef

Hans Castorp leert hoe hij zich met zijn dekens moet inpakken voor de ligkuur. <134> Voor de zoveelste keer al heeft hij last van hittegevoelens en – tezelfdertijd – koude rillingen. <135> Maar het comfort van de ligstoel doet hem deze ongemakken vergeten. Hij kent de dagindeling al van buiten en geniet van de voorspelbaarheid en de regelmaat. Toch vreemd, deze gemakkelijke gewenning aan een nieuwe dagorde. Alsof de persoon blij is verlost te zijn van een andere orde, die al te vanzelfsprekend was geworden. <136> Bij een ‘ononderbroken harmonie’ en ‘verveling’ dreigt ‘de tijdsbeleving’ verloren te gaan en daarmee ook ‘het levensgevoel’. Met verveling is trouwens iets eigenaardigs aan de hand: korte periodes van monotonie lijken er lang door, maar lange periodes ‘verdampen (…) tot er zo goed als niets meer van over is’. Het omgekeerde is evengoed waar: korte periodes met veel afwisseling gaan snel voorbij, maar uitgesmeerd over langere periodes vertraagt afwisseling de tijd. (Mann illustreert dit principe met de lengte van zijn hoofdstukken: ze worden steeds langer terwijl de (subjectieve) tijd in die mate nog meer versnelt dat er proportioneel nog langere stukken tijd in die langer wordende hoofdstukken worden verwerkt.) <137> Hans Castorp merkt op dat er al een eeuwigheid lijkt te zijn voorbijgegaan sinds hij in sanatorium Berghof aankwam.

Poging tot Franse conversatie

<138> Af en toe staan er op de gang zuurstofflessen klaar voor de stervenden. <139> Hans Castorp krijgt een stervende te zien terwijl hij eventjes met Behrens praat. Die vindt het jammer dat Hans Castorp maar ‘een bliksembezoek’ van drie weken brengt: hij zal dus niet het voorrecht genieten hier de winter door te brengen. <140> Ziekenzuster Alfreda – Berta – Schildknecht klampt de twee neven aan. <141> Haar patiënten zijn, door dood of genezing, van voorbijgaande aard maar zij is gedoemd om hier te blijven. <142> Hans Castorp leert ook de Mexicaanse vrouw ‘Tous-les-deux’ kennen, die haar twee zonen aan tbc verliest. <143> Hans is tevreden over de houding die hij tegenover deze deerniswekkende vrouw heeft aangenomen. Hij vindt in het algemeen dat men er beter aan zou doen de dood stoutmoediger in de ogen te zien.

Politiek verdacht!

Om de veertien dagen is er op zondag een concert. <144> Iedereen doet zijn best er op z’n zondags uit te zien, zelfs de Slechte Russentafel! <145> De meeste patiënten laten de voorgeschreven ligkuur voor wat hij is en luisteren naar het orkest. <146> Hans Castorp slaat Hermine Kleefeld, mevrouw Salomon, juffrouw Levi, meneer Albin en nog een paar anderen gade en stelt vast dat het toch onmiskenbaar zo is dat de fysieke ziekte hen ‘geestelijk in zekere zin aantrekkelijker maakte’. Dat wordt mede in de hand gewerkt door de wat lossere omgangsvormen tussen de vertegenwoordigers van beiderlei kunne. (149) De dokters verschijnen ook op het terras en iedereen probeert bij hen in het gevlei te komen. Settembrini komt bij de neven zitten. <147> Door te laat te komen, vrijwaart hij voor zichzelf een ‘illusie van onafhankelijkheid’. Hij is niet zo’n muziekliefhebber: <148> hij heeft een grotere achting voor het woord en de rede: ‘ik koester een politieke weerzin tegen de muziek’. <149> De muziek brengt niet alleen structuur aan in de tijd, en kan op die manier wakker maken, zij kan ook verdoven en leiden tot ‘geestelijke dufheid’.

Hippe

<150> De Russische dames, onder meer Clawdia Chauchat en Maroesja, vertrekken op zondagnamiddag voor een ritje in de omgeving. <151> Hans Castorp slaat nauwlettend de reacties gade die Maroesja op het gelaat van Joachim veroorzaakt. <152> Hij wil de nu al, na nog geen volle week, ervaren sleur van het sanatorium, ‘de magische cirkel van de “Berghof”’, doorbreken en besluit een fikse wandeling te maken. <153> Hij zet het op een zingen maar geraakt daarvan al vlug buiten adem. <154> Hij herkent in zijn amechtigheid het gewaggel van zijn grootvader. <155> Rustend op een bank bij een ruisende beek krijgt Hans een neusbloeding. <156> Half bewusteloos herinnert hij zich iets van toen hij dertien jaar was: de ontmoeting op school met de medestudent Pribislav Hippe, <157> wiens uiterlijk Kirgizische trekken vertoont en voor wie Hans Castorp <158> al ongeveer een jaar onbestemde en ongeëxpliciteerde gevoelens koesterde. <159> Deze verhouding kende een hoogtepunt in <160> het lenen van een potlood, en verdween vervolgens weer in de vergetelheid. Hans Castorp heeft lange tijd enkele slijpschilfers van dat potlood in een lade bewaard. <161> Hij beseft dat hij interesse heeft voor Clawdia Chauchat door haar fysieke gelijkenis met Hippe. Niet zonder moeite keert Hans Castorp naar het sanatorium terug, <162> waar hij net op tijd aankomt voor de lezing van Krokowski.

Analyse

Met bloedbevlekt kostuum neemt Hans Castorp plaats achter Clawdia Chauchat. Zij neemt hem schaamteloos op. <163> Het is de schaamteloosheid van hen die, zoals meneer Albin, niets meer te verliezen hebben. <164> Krokowski heeft het over de macht der liefde – en dat woord valt zo vaak dat Hans Castorp, die niet gewoon is het te horen, het op de duur weerzinwekkend vindt, als <165> ‘iets witblauwigs, kliederigs’. Krokowski onttovert onder het mom van wetenschappelijkheid de menselijke psyche. De drijvende kracht van de liefde is samengesteld uit onderdelen, die elk op zich kunnen dwalen – zonder dat dit afbreuk doet aan het morele gehalte van het geheel. De psychoanalyse ondermijnt het burgerlijke ideaal, ja, keert het zelfs om: <166> het zieke krijgt iets verhevens. Als de burgerlijke kuisheid het haalt, dan is dat slechts een schijnbare overwinning. Onderhuids blijven de soms verkeerd afgestemde driften woekeren. En ze transformeren zich om weer aan de oppervlakte te kunnen komen: <167> ze komen terug boven als… ziekte! Hans Castorp, ondertussen, observeert de onder gaas volledig tot zijn recht komende arm van Clawdia Chauchat en concludeert: <168> ‘Ten aanzien van deze arm kon er van generlei burgerlijke weerstanden sprake zijn.’ Hans Castorp denkt nu na over de manier waarop vrouwen zich kleden. Het is maatschappelijk aanvaard dat ze de nieuwsgierigheid van de mannen opwekken. Maar stel nu dat een niet tot voortplanting in staat zijnde vrouw zich op een dergelijke verleidende manier zou kleden: dan speelt er toch nog iets anders dan voortplantingsdrift? Hans realiseert zich dat zijn belangstelling voor een dergelijke vrouw even onredelijk zou zijn als destijds zijn belangstelling voor Hippe. <169> Als een Messias maakt Krokowski nu reclame voor zijn praktijk: hij nodigt de aanwezigen uit om bij hem in analyse te gaan. Na de lezing lopen de toehoorders achter hem aan als ‘achter de rattenvanger’. Joachim en Hans Castorp kaarten niet meer na over de lezing.

Twijfels en overwegingen

<170> Hans Castorp krijgt en betaalt zijn eerste rekening: de zakelijke kant van het sanatorium. <171> Met Joachim spreekt hij over ‘de inrichting van de “Berghof” als instituut’: achter Behrens staan ‘hogere machten’. Behrens zelf is hier door zijn zieke vrouw terechtgekomen. Zijn vrouw stierf, Behrens is gebleven. <172> Hij was trouwens zelf door de ziekte aangetast, wat misschien problematisch is: ‘Kan iemand die zelf onderdrukt wordt anderen bevrijden?’ In elk geval is de ‘lotsverbondenheid tussen arts en patiënt’ niet evident; er zijn voordelen aan verbonden, maar ook nadelen. <173> We vernemen een en ander over architectuur en organisatie van het gebouw, <174> onder meer het feit dat Krokowski zijn duister kabinet heeft in een overigens helwitte kelderverdieping.