donderdag 7 februari 2013

De Toverberg 6


Tafelgesprekken

Hans Castorp heeft sinds zijn te lang uitgevallen wandeling last van knikkebollen. <175> Hij beseft dat de oorzaak hiervan niet enkel somatisch is: het is ook een reactie op de ‘spanningen en bezienswaardigheden’ die zich tijdens de maaltijden voordoen. <176> Juffrouw Engelhart heeft het door dat er zich tussen Hans Castorp en Clawdia Chauchat ‘een zekere affectieve relatie’ aan het ontspinnen is – en dat maakt het voor Hans Castorp lastig om op de juiste manier te reageren wanneer Chauchat weer eens met rinkelende deur het eetlokaal betreedt. <177> Juffrouw Engelhart schept er genoegen in Hans Castorps gevoelens aan te wakkeren. <178> Hans Castorp verneemt dat Chauchat getrouwd is, al voor de derde keer in de ‘Berghof’ is en haar man slechts sporadisch ziet. <179> Zou er een haar in de boter zitten tussen Chauchat en haar man? Over dat soort zaken speculeren de knikkebollende Hans Castorp en juffrouw Engelhart, <180> die zelf tuk is op Chauchat, samenzweerderig aan tafel. <181> Het is van deze juffrouw Engelhart dat Hans Castorp verneemt hoe mevrouw Chauchat van haar voornaam heet. Deze roddels vervullen Hans Castorp zozeer, dat de tijd tussen de maaltijden in het ‘slim en trefzeker geregelde leven’ op de ‘Berghof’ hem nu lang valt. <182> Overigens is het genoegen dat Hans Castorp aan zijn ‘verhouding’ met Clawdia Chauchat beleeft, niet onverdeeld gunstig. Hij ergert zich aan zijn eigen vrolijkheid en verdringt deze meteen. (Hier verandert Mann even van perspectief, hij treedt als verteller even op de voorgrond, spreekt de lezer rechtstreeks aan <183> en gebruikt de pluralis majestatis: ‘wij wijzen de verantwoordelijkheid (…) van de hand’.) Hans Castorp stelt vast dat zijn hartkloppingen geen autonome aangelegenheid van het lichaam meer zijn, maar verband houden met zijn gemoedsrust: telkens hij aan Clawdia Chauchat denkt, gaat zijn hart sneller kloppen.

Opkomende angst – Van de beide grootvaders en het roeitochtje in de schemering

<184> Het weer is al dagen slecht maar dat is niet erg want Hans Castorp heeft toch geen zin meer in lange wandelingen. Hij heeft van alles aan zijn hoofd, allerlei ‘verzwegen wederwaardigheden’, hij verveelt zich niet, het verbaast hem dat zijn tweede week zo snel passeert. Hoewel het tegen al het gezond verstand ingaat, <185> wil Hans Castorp dat Clawdia Chauchat merkt wat er in hem omgaat. Er worden heel wat blikken uitgewisseld. <186> Contact zit er niet meteen in. Maar welbeschouwd blijven Hans Castorps betrachtingen <187> ‘van buitensociale aard’. Hij beseft maar al te goed dat de kloof tussen hem en Clawdia Chauchat onoverbrugbaar is. Hij verlustigt zich in het ‘vakantieavontuur’, maar ‘het tribunaal der rede’ keurt dit niet goed! <188> Invloed op zijn humeur heeft het avontuur echter wel. Het bepaalt eigenlijk alles – en dat wordt natuurlijk door de voortdurende mogelijkheid van een ontmoeting in de hand gewerkt. Bovendien kan Hans Castorp zelf ook het lot een beetje bijsturen en <189> ‘toevallige’ ontmoetingen uitlokken. <190> Een keer kruisen ze elkaar op de gang en kan Hans haar gezicht van op ‘niet meer dan enkele handbreedten’ observeren. Dicht genoeg in elk geval om de verbijsterende gelijkenis met Pribislav Hippe op te merken. <191> Hans Castorp is er helemaal van zijn melk van, en hij zoekt in gedachten steun bij de mensen die hij hier de afgelopen week heeft leren kennen. <192> Zo denkt hij na over Joachim en diens stipte naleving van de huisreglementen. Hij beseft dat deze stiptheid ook een ‘bedenkelijke kant’ heeft: het is Joachims manier om aan pijnlijke situaties (met Maroesja) te ontkomen. Ondertussen heeft ook voor Hans Castorp zelf de stringente dagindeling een ‘vanzelfsprekende onaantastbaarheid’ gekregen – in die mate dat hem het leven in ‘het laagland (…) van hier uit gezien, welhaast bizar en averechts voorkwam’. <193> In Behrens zoekt Hans Castorp de ‘vaderlijke autoriteit’, maar hij twijfelt eraan of de dokter wel gezond is, zowel fysiek als geestelijk. <194> Naar Settembrini wil Hans Castorp wél luisteren: ‘de jeugdige Hans Castorp verlangde er van harte naar beïnvloed te worden’. <195> Settembrini maakt zijn beklag over brouwer Magnus, die een volksnationaal discours heeft afgestoken. <196> En hij plaagt mevrouw Stöhr, die door op haar terras haar leeslamp te laten branden de sanatoriumdirectie misleidt want tezelfdertijd zet ze in het dorp de bloemetjes buiten. <197> En zo blijkt Settembrini allerlei pittige anekdotes te kennen. <198> Met beide neven spreekt hij ook nog wel eens serieus, onder meer over zijn grootvader, die als oppositionele <199> humanist en nationalist – vreemde maar vanuit de context te duiden combinatie! – meer potten schijnt te hebben gebroken dan zijn kleinzoon. <200> Hans Castorp maakt de vergelijking met zijn eigen grootvader: ze mochten zich dan wel allebei in het zwart hebben gekleed, ze deden dat om uitermate verschillende redenen, en ze wáren ook uitermate verschillend. <201> Hans’ grootvader was op het verleden gericht en rouwde om de teloorgegane waarden, de grootvader van Settembrini keek vooruit en rouwde omdat zijn land de verlangde waarden nog niet had gerealiseerd. Dit doet Hans Castorp denken aan roeitochtje bij valavond, toen zon en maan om voorrang streden. <202> Hans Castorp vraagt zich af wat Settembrini onder ‘vooruitgang’ verstaat. Gaat het om technologische vooruitgang: buskruit, drukpers en dergelijke? Of gaat het om ‘de morele vervolmaking van de mens’? <203> De techniek zal de eenheid en de gelijkheid van alle mensen en volkeren bevorderen en de uiteindelijke harmonie bewerkstelligen. <204> Settembrini onderwijst en Hans Castorp luistert vanuit de ‘aandrang van een in zekere zin slecht geweten’. Settembrini heeft het over de strijd tussen traditie en vooruitgang, tussen bijgeloof en rede, tussen Oost en West en over <205> het uiteindelijke doel: ‘de wereldrepubliek’ waar rede, wetenschap en recht zullen zegevieren. Op weg naar dat uiteindelijke doel moet eerst en vooral Wenen worden omvergeduwd! Dat onderdeel van het onderricht schrikt beide neven af. <206> Settembrini bepleit het aardse en praktische humanisme tegen de middeleeuwse levensontkenning. <207> Hij vertelt hoe zijn literaire instelling het product is van de staatsburgerlijke politiek van zijn grootvader en het humanisme van zijn vader. Welsprekendheid is ‘de triomf der menselijkheid’ en het woord ‘de trots van de mens’. Literatuur ligt aan de basis van ‘alle beschaving en zedelijke vervolmaking’, van <208> ‘civilisatie’. Hans Castorp aanhoort het allemaal, maar voelt toch ook weerstand. <209> En hij vindt in zijn aandachtig luisteren een vrijbrief om zijn hartstochten weer te vrije loop te laten en aan Clawdia Chauchat te denken. Het is alsof hij weer in dat roeibootje zit: verblind door het westelijke licht kijkt hij om naar de maan in het oosten.

De thermometer

De derde week is al een eind ingezet. <210> Volgens Hans Castorp valt het met de onkosten best mee. Hij rekent al meteen voor hoeveel een verblijf van een jaar hier kost – wat wel vreemd is voor iemand die van plan is maar drie weken te blijven! <211> Hans stelt vast dat zijn vakantie ‘voorbijgeijld’ is. ‘Drie weken waren hierboven zo goed als niets’. En aangezien hij met de duur van zijn verblijf onder de ‘kleinste tijdseenheid’, een maand, blijft, is het eigenlijk alsof hij er helemaal niet is geweest. <212> Het nakende vertrek verdriet Joachim, en het onderwerp wordt dan ook vermeden. Heeft Hans Castorp deugd gehad van zijn korte vakantie? Jawel, maar de overvloed van nieuwe indrukken heeft hem anderzijds toch bezwaard. Hij heeft ook last van hartkloppingen en oververhitting. En zijn sigaren smaken niet echt zoals het zou horen. <213> Hij is bovendien ook nog verkouden. Hij heeft die verkoudheid wellicht opgelopen tijdens de avondligkuur. <214> Hoe aangenaam die ook is, <215> daar moet het zijn gebeurd! <216> De verkoudheid levert hem het bezoek van de aartslelijke – Mann amuseert zich met het in beeld brengen van die lelijkheid – ‘freule von Mylendonk’ op. <217> Ze vindt dat Hans Castorp zijn temperatuur moet meten <218> en ze verkoopt hem een thermometer. <219> Hans Castorp neemt zijn koorts op. De zeven minuten  daarvoor nodig zijn, <220> duren een eeuwigheid. En ja, hij heeft koorts: 37,6. <221> ‘Zijn ontsteltenis was groot.’ <222> Hans Castorp zegt dat zijn ‘subjectieve gewaarwordingen’ nu zijn bevestigd door ‘een exacte constatering’. Joachim vindt dat hij bed moet houden. <223> Hans Castorp vindt van niet: hij heeft toch niet méér koorts dan al die anderen, die het bed niet houden? <224> De andere patiënten plagen Hans nadat ze het nieuws hebben vernomen. Maar ze vinden wel dat hij zich moet laten onderzoeken. Mevrouw Stöhr geeft een korte beschouwing over de genoegens van het hoesten en het niezen. <225> Joachim stelt Hans voor mee te gaan op consult. <226> Ze lopen Behrens tegen het lijf: dat komt goed uit. <227> Hans Castorp herinnert zich dat Settembrini zei dat Behrens’ vrolijkheid niet van harte is. <228> De koorts blijft de volgende dag stabiel. <229> Clawdia Chauchat kijkt Hans Castorp nog eens aan; het is alsof ze hem aanmaant toch maar op consult te gaan. <230> Op het consult is Joachim als eerste aan de beurt. <231> Hans bestudeert hoe Behrens Joachim ausculteert en de resultaten doorseint naar Krokowski, die als bediende fungeert. <232> Hans beseft: ‘ziekte maakt de mens een stuk lichamelijker’. <233> Nu is het zijn beurt om te worden onderzocht. <234> Behrens vindt voldoende om te besluiten <235> dat Hans Castorp er goed aan doet te blijven! <236> De catarre blijkt de voorbode van iets ernstigers. <237> Volgens Behrens heeft Hans Castorp meer talent om ziek te zijn dan Joachim.