zaterdag 16 februari 2013

Brooklyn-dwaasheid


Wat is de doelstelling, en wat de strategie om die doelstelling te bereiken? Het zoeken naar antwoorden op deze vragen blijkt vaak een vruchtbare methode om de waarde van een roman te taxeren. Waarom heeft de auteur zich de moeite van het schrijven van zijn roman, toch een omslachtige klus, getroost? De doelstelling is: een opvatting, of mening, of waarheid, bij een zo groot mogelijk publiek brengen. De strategie: een verhaal vertellen dat mensen verleidt en in die mate bezighoudt dat ze samen met dat verhaal, dat ze gretig slikken, ook de waarheid binnenhalen – ook als die waarheid ongemakkelijk is.

Paul Auster is geen stilistische vernieuwer, hij experimenteert niet met taal. Veel auteurs schrijven een taal zoals Paul Auster die schrijft. Maar hij is – met zijn gevoel voor structuur, toeval en gecompliceerde psychologie – op zijn geheel eigen wijze een goede verteller. En hij heeft een uitgesproken mening, een waarmee hij zich, zeker in Amerika, niet altijd populair maakt. Brooklyn-dwaasheid (2005) is een ogenschijnlijk oppervlakkige, zeer meeslepende vertelling over de impact van 9/11, en het is tegelijk een monument voor de om en bij de drieduizend naamlozen die van die aanslagen het slachtoffer zijn geworden.

Als dat geen ambitieuze doelstelling is.

Auster vertelt over enkele losgeslagen, allemaal in zekere mate mislukte figuren die op hun plooi proberen te komen in Brooklyn, de voorstad van New York aan de overkant van de East River, vanwaaruit je de WTC-torens als fakkels kon zien branden. We zien hoe ze met hun verledens in het reine proberen te komen, hoe ze elkaar er bovenop helpen, hoe ze geloven in de dromen die ze voor zichzelf creëren.

Nathan is ziek en komt uit een pijnlijke scheiding. ‘Je moet een project hebben,’ raadt zijn dochter hem aan. ‘Ze heeft gelijk,’ denkt Nathan, en hij begint een verzameling anekdotes aan te leggen, feiten en gevallen van menselijk falen, vergissingen, stommiteiten, dwaasheden. Allerlei excentrieke anekdotes, bijzondere en vaak onwaarschijnlijke histories die gestuurd worden door het noodlot en/of het toeval – hoe je de factor van onvoorspelbaarheid die onze levens beheerst ook noemen wilt. Tegen het eind van het verhaal stelt hij de inhoud van zijn project bij: in plaats van excentriciteiten wil hij nu vooral de gewone levens van gewone mensen vertellen en hen op die manier een naam en een geschiedenis geven, iets duurzaams waarmee ze hun onafwendbare vergankelijkheid een tijdje kunnen overwinnen.

Toms droom betreft een plek waar het goed is om zich uit de door kapitalisme en enggeestig republikeins conservatisme geregeerde wereld in terug te trekken. Maar in werkelijkheid blijkt hij tevreden te stellen met een hoogst conventioneel huwelijk. Harry is een fantast die er niet voor terugschrikt om ter verwezenlijking van zijn dromen malafide paden te bewandelen – maar hij laat zich vooral leiden door Amors pijlen en is, welbeschouwd, eigenlijk te goed voor deze wereld. Wellicht daarom dat hij sterven moet.

Alle personages maken een verandering door, doen zich anders voor dan ze zijn, spelen een rol, zijn ziek, zijn schizofreen, zijn autistisch – er is een hoek af, er is werk aan. Maar Auster schildert ze allemaal als sympathieke figuren en laat ze ons hart stelen. Enkel David Minor, die zich heeft bekeerd tot een religieuze sekte, en zeker diens goeroe Eerwaarde Bob, vinden in Austers ogen geen genade. Voor dat soort dromen kan hij geen waardering opbrengen – het is per slot van rekening hetzelfde fanatisme die lieden vliegtuigen in torens doet boren.

Brooklyn-dwaasheid is, zoals zovele goede postmoderne romans, een bezinning over de dunne lijn tussen fictie en werkelijkheid, tussen onwaarschijnlijkheid en waarachtigheid – en op die manier natuurlijk ook over het schrijven zelf. Auster heeft die bezinning nodig om – onrechtstreeks – iets te zeggen over de impact van 9/11. Want net op het ogenblik dat zijn hoofdpersonage – en dat is niet Tom, zoals Auster uitdrukkelijk stelt, maar wel degelijk Nathan, die, niet in de details van zijn levensloop of voorkomen maar in zijn mentaliteit en manier om tegen het leven aan te kijken, opvallende gelijkenissen met de schrijver vertoont –; net op het ogenblik dat Nathan dus zich lijkt te hebben bevrijd van de complicaties die het gevolg zouden kunnen worden genoemd van een ongezonde relatie tussen leugen en waarheid, en van een ongezond overgeleverd-zijn aan het onwaarschijnlijke; net op het ogenblik dat hij zijn apathie heeft ingeruild voor een nieuwe vitaliteit en dat hij heeft ingezien dat het allerbelangrijkste voor een vrij individu is: de controle over zichzelf niet uit handen te geven –; net dán gebeurt precies datgene wat de ergste fictie overtreft en de grootste onvrijheid installeert, en het gebeurt wel degelijk eerst in de werkelijkheid alvorens het op de duizenden schermen die ons omringen ad nauseam wordt herhaald.

Dat is meteen het einde van dit – inhoudelijk – formidabele boek. De roman eindigt op een vraag, een die de schrijver op de meest existentiële manier in het hart heeft getroffen en waarop hij het antwoord vooralsnog schuldig moet blijven. De waarde van deze roman ligt niet in het antwoord op die vraag maar in de manier waarop de vraag werd gesteld.