Van de Godsstaat en de
boze verlossing
<499> Hans Castorp gaat nu regelmatig aan de wandel om
zich te bezinnen over het voorbije jaar. Zijn ‘acclimatisatie’ is voltooid.
<500> ‘Maria Mencini’ onderhoudt de band met het laagland beter dan de
korte berichten die hij daarheen stuurt en die hij van ginds ontvangt.
<501> De kleine mankementen die hij door het onvermogen te wennen heeft
opgelopen, onder meer ‘het beven van zijn nek’, doen hem denken aan zijn oude
voorouders. Hij bekijkt ook af en toe de röntgenfoto van Clawdia Chauchats
longen. <502> En hij overdenkt – een mooie recapitulatie voor ons, lezers
– alle gewichtige thema’s die al aan bod zijn gekomen: civiel en militair,
traditie en humanisme, herhaling en vooruitgang, eros en thanatos, rebellie en
gezagsgetrouwheid, <503> ‘vorm en vrijheid, geest en lichaam, eer en
schande, tijd en eeuwigheid’. Dit nadenken noemt Hans Castorp ‘regeren’, en hij
voelt zich erdoor verwant met Naphta’s ideaal van de ‘Homo Dei’, tegen het
pragmatisme en vooruitgangsoptimisme van de ‘Engelse maatschappijleer’ in, door
Settembrini gepropageerd. Daarom wil Hans zich graag onderwerpen aan de
pedagogie van Naphta, ook al voelt hij dat Settembrini hem daar voor wil behoeden.
<504> Beide neven gaan op bezoek bij Naphta, die boven de kleermaker Lukacek
woont. <505> Naphta’s interieur is barok, er staat zelfs een middeleeuwse
piëta op een sokkel, een bloederige man van smarten op de schoot. <506>
‘Heb je ooit zulk lijden gezien?’ roept Hans Castorp verbluft uit. Hij vindt
het beeld tegelijk mooi én lelijk. Naphta stelt dat enkel de ‘innerlijke
schoonheid’ werkelijk is en <507> geeft wat meer toelichting bij het
gotische beeld, ‘een en al radicale verkondiging van lijden en vleselijke
zwakte’. Hans Castorp zou graag meer weten over de ascetische spiritualiteit
waaruit het is voortgekomen. <508> Settembrini vervoegt het gezelschap;
Hans beseft dat het is om een ‘pedagogisch tegenwicht’ te bieden. <509>
Settembrini veroordeelt het gotische beeld als lichaamsvijandig. Maar Hans gaat
daartegenin. Hebben Plotinus en Voltaire, toch ook voorvechters van de rede,
zich niet evenzeer tegen de natuur verzet? <510> ‘(G)eestelijk verzet
tegen het natuurlijke’ is slechts eervol, gaat Settembrini daartegenin, als het
‘de waardigheid en de schoonheid van de mens op het oog heeft’. In de
middeleeuwen is er veel mensonvriendelijks gebeurd onder het primaat van de
geest op het lichaam. Volgens Naphta kan de brandstapel zinvol zijn in het
licht van ‘het geloof aan een hiernamaals’. Het is integendeel door de
‘Renaissance, Verlichting en de natuurwetenschap en economisterij van de
negentiende eeuw’ dat de degradatie van de mens pas goed werd ingezet. Denk
maar <511> aan de Copernicaanse Omwenteling, die ‘voorlopig een eind
maakte aan de grootse kosmische positie van de mens’. ‘Voorlopig’, vraagt
Settembrini. En de zuivere wetenschappelijke kennis dan? Naphta verdedigt het
primaat van het geloof: <512> ‘Het geloof is kennisorgaan, het intellect
secundair.’ Ofte: philosophia ancilla
theologiae, geen weten zonder geloof. ‘Waar is wat de mens tot voordeel
strekt.’ ‘(De mens) is de maat van alle dingen en zijn heil is het criterium
voor de waarheid.’ <513> De kerkelijke leer is niet verduisterend,
integendeel hij brengt verlichting omdat hij de mens vrijwaart van natuurwetenschappelijke
inzichten die hem in duisternis dompelen. <514> Settembrini protesteert
‘tegen de begoochelende alternatieven van Pruisendom en gotische reactie’ die
Naphta aanreikt. Hij verdedigt de waarden van ‘Renaissance en Verlichting’, de
‘rechten van de mens, vrijheid’. <515> Volgens Naphta zijn ‘de
voetstappen van hen die (deze idealen) om zeep zullen helpen (…) al akelig
dichtbij’. Een pedagogie die op de vrijheid van het individu is gebaseerd, is
contradictorisch. Het individu heeft niet de vrijheid van doen, maar… ‘de
terreur’. <516> Naphta en Settembrini delen hun visie op de
paradijselijke toestand en op de zondeval, maar dan gaan ze een verschillende
kant uit. Settembrini delegeert met de theorie van het maatschappelijk verdrag de
macht naar het volk, <517> Naphta predikt ‘de voorrang van de Kerk boven
de wereldlijke staat’ want: ‘De ziel van de staat is het geld’ en dus zit in de
democratie, en in de ‘kapitalistische wereldrepubliek’ die het einddoel is, het
kwaad ingebakken. <518> Om ‘de mens weer onder Gods leiding te brengen’,
is ‘terreur’ soms onvermijdelijk. Naphta’s vooropgestelde Rijk van verzoening
is antikapitalistisch, ja zelfs communistisch! <519> De wet van vraag en
aanbod, die de ‘cynische uitbuiting’ van schaarste mogelijk maakt, en het
renteprincipe, ‘de wantoestand dat men zich voor het nuchtere verloop van de
tijd een premie liet uitbetalen’ zijn hoogst onchristelijk. <520> De
marxistische doelstelling van de dictatuur van het proletariaat valt samen met
de kerkelijke, antikapitalistische doelstelling van ‘het Rijk Gods’.
<521> Settembrini verwijt Naphta dat hij pleit voor een terugkeer naar
het feodaal stelsel waarin het toch maar pover gesteld was met de menselijke
waardigheid en de vrijheid die hij, Naphta, toch hoog in het vaandel voert.
Waardigheid, tot daar aan toe, zegt Naphta, <522> maar over de vrijheid
in het door Settembrini verdedigde economisch stelsel heeft hij niet zo’n hoge
dunk. Settembrini noemt Naphta’s keuze de ‘zwartste reactie’ en doekt de vergadering
op. Hij neemt beide neven mee naar zijn appartement. <523> Dat steekt in
zijn soberheid fel af tegen de rococo van Naphta’s vertrekken. <524>
Terug buiten waarschuwt Settembrini voor Naphta: ‘Zijn vorm is de logica, maar
in wezen vertegenwoordigt hij de verwarring.’ <525> Niettemin vond Hans
Castorp het best interessant, wat Naphta zei, onder meer over de communistische
tijd die verstrijkt zonder dat daarvoor een premie moet worden betaald!
<526> Naphta blijkt een jezuïet te zijn, <527> die zijn rijkdom
verbergt achter een armoedige façade. <528> Hans Castorp vraagt zich af
of wat Naphta verkondigt wel in overeenstemming is met de christelijke leer.
Wellicht zijn zijn opinies veroorzaakt <529> door de ziekte die hem belet
ten volle voor zijn jezuïetenambt te kiezen? Settembrini waarschuwt Hans
Castorp nog eens; hij noemt Naphta een ‘wellusteling’ <530> omdat hij het
primaat van de geest ontkent en daardoor de dood tot ‘een zelfstandige, aan het
leven tegengestelde macht’, tot wellust verheft – en dat is een ‘tegen
beschaving, vooruitgang, arbeid en leven gerichte macht’. 530>529>528>527>526>525>524>523>522>521>520>519>518>517>516>515>514>513>512>511>510>509>508>507>506>505>504>503>502>501>500>499>
Drift – en nog iets
ongemeen pijnlijks
<531> Hoewel er geen gelegenheid onbenut wordt gelaten
om te feesten en zo de monotonie te breken, worden verjaardagen van verblijven
in het sanatorium niet gevierd. Het is zelfs niet kies eraan te herinneren. Zo
gaat ook Hans’ eerste verblijfsverjaardag onopgemerkt voorbij. <532>
Zelfs de domme mevrouw Stöhr is attent genoeg om hem er niet op attent te
maken. Joachim is heel stil. <533> Het is alweer winter en dat komt hard
aan. <534> Joachim wordt opstandig. <535> Hans vreest dat hij
alleen zal achterblijven en dat hij dan ‘nooit, helemaal nooit meer de weg
terug naar het laagland’ zal vinden. <536> Behrens heeft bronstige katten
te geselen – hij wil geen ‘exploitant’ worden van ‘een rendez-voushotelletje’.
<537> Joachim krijgt er nog eens zes maand bij, <538> maar lijkt
vastbesloten naar huis te gaan. <539> Behrens is ontstemd en spreekt ook
Hans Castorp vrij. <540> Joachim is blij dat hij heeft doorgezet, Hans lijkt
niet van plan op zijn vrijspraak in te
gaan. <541> Maar hij vindt het evengoed onmogelijk zonder Joachim voort
te doen. <542> Moet hij immers niet wachten op Clawdia Chauchat? Moet hij
immers niet nog veel nadenken (regeren)
over allerlei belangwekkende onderwerpen? <543> Joachim hult zich in
zwijgen en Hans Castorp laat Behrens weten dat hij wenst te blijven.
<544> Joachim verheugt zich op de terugkeer naar de normaliteit en naar
de normale tijd. <545> Hij bereidt zijn vertrek voor en neemt afscheid
van iedereen. <546> In het station spreekt hij Hans Castorp voor het
eerst (het laatst?) met zijn voornaam aan.546>545>544>543>542>541>540>539>538>537>536>535>534>533>532>531>