maandag 25 februari 2013

los ingeslagen 78


21 januari 2013
 
Dag P.,

Dank je voor de ‘gelegenheidspublicatie’ die je me stuurde als ‘eindejaarspresentje’. Dank je ook voor het kaartje en de tekst op dat kaartje (op de achterkant van het kaartje, om precies te zijn).

Ik doorbladerde het jaarboek van de Vlaamse bouwmeester en vond natuurlijk meteen jouw essay. P.V., las ik, publiceert al drie decennia over architectuur en ik voelde me opeens weer zo oud als ik ben, en niet zoals ik het aanvoel – dat overkomt me de jongste jaren wel vaker. Het leven is voorbijgeraasd en er is nog zoveel te doen.

Ik zag je motto: een citaat van een mij zeer dierbaar schrijver, dat de plaatsen hun geschiedenis hebben – in die zin dat ze het geheugen aanwakkeren van diegenen die naar ze kijken. Ik zag de naam Nabokov. Transparante dingen – en ik was weer in mijn ‘kot’ aan de Vesaliusstraat in Leuven, en ook in jouw mooie erkerkamer met de muren die beschilderd waren in een gewaagd mauve, waarop een fries van witte druivenranken. Méér dan drie decennia geleden, inmiddels, maar het staat me nog levendig voor de geest. Daar is veel gevormd, daarin wortelt nog van alles. In dat biotoop, dat wij in grote mate deelden.

Ik doorliep het essay. Diagonaal: de tijd is kort. De Open Oproep; wat is kwaliteit; enkele geselecteerde werken waarin – als ik het goed begrepen heb – de geschiedenis doorschemert in wat zich als nieuw aandient. Met een literaire referentie – Nabokov – verleen je het essay wat meer diepgang. In het potlood schreeuwt de zaag waarmee de boom is omgelegd waaruit het hout voor dat nietige schrijfding is gewonnen. Het laat je toe een ‘recalcitrante definitie van transparantie’ op het domein toe te passen waarover je als een inmiddels al geruime tijd gevestigd criticus waakt: het domein van de ‘(d)oorzichtige dingen, waar het verleden doorheen schijnt’ – een treffende definitie is dat van de hedendaagse, vaak en veel glas aanwendende en zich altijd, ook als het om nieuwbouw gaat, tot het verleden verhoudende architectuur.

P., je schrijft goed. Ik feliciteer je met je status van ‘architect die schrijft en (…) criticus die bouwt’. Ik vind dat een benijdenswaardige combinatie. Hoofd en handen, stichter én gestaltegever van betekenis, theorie en praktijk, lezen en leven. Het lijkt mij een hoogst zinvolle bestaansvervulling. Proficiat.

De relatie tussen literatuur en architectuur komt mij bekend voor. Ik wend haar ook soms aan, maar dan, zo je wil, in omgekeerde richting. De architectuur levert mij nuttige beelden en metaforen om de literatuur te duiden. De romans die ik lees, laten zich beter bevatten wanneer je er een huis in ziet, een kasteel, een labyrint, een rijwoning. Nabokov, die Kafka’s Metamorfose analyseert met behulp van een op basis van de tekst en niets dan de tekst gereconstrueerd grondplan van de woning van Gregor Samsa. Kafka, die een hele roman wijdt aan de ontoegankelijkheid van een hoog boven de stad uittorenend slot. Perec, die alle verhalen vertelt van alle bewoners van een Parijse appartementsblok. Sebald, die zijn verhaal van een zoektocht naar een in de oorlog verloren gelopen bannelingetje construeert als een ui waarvan de schillen bestaan uit denkbeeldige tussen-haakjes of, zo je wil, als een Russische ‘baboesjka’-poppenstel waarin in plaats van het volle kernpoppetje, waarbij je komt na alle identieke maar telkens iets grotere poppen daarrond te hebben opengeschroefd, een leegte gaapt.

Met architectuur kun je ook dromen beter begrijpen. Ook hier: labyrinten, spiegelzalen, onduidelijk in elkaar verglijdende en vaak ook alle logica of stabiliteit tartende constructies en ruimten, wormgatachtige doorgangen die aan Lewis Carroll doen denken omdat ze jou in een onmogelijke ruimte doen belanden en vaak ook in een andere tijd, plekken die meer door de sfeer die er hangt dan door hun droomvoorkomen of de attributen die er aanwezig zijn verwijzen naar een ver verleden (‘het ouderlijk huis’ is hiervan de vaakst voorkomende ‘topos’), een stad met ondoorgrondelijk grondplan waarin je niet anders kunt dan voortdurend verdwalen, een helder stationsplein.

Daar was het dat ik je een paar nachten geleden aantrof. De postbode had een oproep in mijn brievenbus achtergelaten waarop ik werd gesommeerd jouw pakje in het postkantoor op te halen. (Dat overigens geen postkantoor meer is maar een onderdeel van de klantenbalie van de ‘GB’, inmiddels Carrefour, van Christus-Koning.) Maar ik had het pakje nog niet opgehaald en in mijn droom zagen wij elkaar na lange tijd terug op het stationsplein van Gent-Sint-Pieters (dat in de droom niet geleek op het stationsplein van Gent-Sint-Pieters, althans niet op de met fietsen bezaaide en door tramlijnen doorsneden parkachtige constructie die er tot een tijd geleden was en die mij vertrouwder is dan de huidige, heringerichte ruimte). Wij omhelsden elkaar stevig en langdurig en ik had de indruk dat wij alle twee blij waren elkaar terug te zien. De dag na dat ontwaken uit deze droom ben ik dan het pakje gaan ophalen: het bevatte, zoals jij ongetwijfeld weet maar ik schrijf het toch maar neer bij wijze van bronvermelding en ‘tegen het vergeten’: het Bouwmeester rapport 2010-2011, met daarin het essay ‘Transparante dingen’.

Ook in de herinneringen aan ons verleden speelt architectuur een grote rol. Niet enkel als attribuut maar natuurlijk ook als levendig makend, zin verlenend, structurerend en stabiliteit verlenend element – het zou geen architectuur zijn, natuurlijk. Ik vermeldde al onze respectieve woningen in het Leuven van ‘drie decennia’ geleden. Drieënhalf decennia, om precies, of althans preciezer, te zijn. Ik zou er nog enkele aan kunnen toevoegen. De gammele hotels waar we overnachtten op weg naar en in Parijs. De peda aan de Waverse Baan en daarin onze kamers. Een Bourgondisch landhuis in witsteen opgetrokken, de spiraaltrap daarin, de monumentale schouw – en in een kring de genodigden, die zich vergaapten aan een bruid die danste als een knettergekke derwisj, ik meen mij te herinneren dat het op ‘Take Me To The River’ was maar ik kan mij vergissen. En natuurlijk: Huize Zoerland – heeft dat niet ook iets met Nabokov te maken? Help mij, ik ben het kwijt, maar niet dat ik het ooit gebruikte – waar?, waar? – als een symbool van geborgenheid, en jij nam dat over voor de maquette van een woning-met-bibliotheek-als-kern die je mij als huwelijkscadeau offreerde.

Zowel huwelijk als maquette zijn inmiddels vernield, verstorven, verdwenen.

De architectuur van onze levens. Een statig en afstandelijk herenhuis, een knusse woning, een joert. Besloten of transparant. Kil of warm. Open, gesloten. Labyrintisch of ondubbelzinnig leidend naar een vooropgesteld plan. Met of zonder duidelijk grondplan. Leefruimtes, besloten kamers. Geheime kamers. Nooit geopende kamers.

P., ik dank je voor het boek en voor het kaartje en voor de boodschap op – om precies te zijn – de achterkant van dat kaartje (op de voorkant prijkt een hoekhuis dat door jou moet getekend zijn als ik zo de gewaagd-onregelmatig in de gevel uitgezette raampartijen zie; het staat op het plek waar ik nooit kom en wellicht ook nooit zal komen). Ik herken je handschrift. Het is wat uitgedijd en wat zwieriger, ik heb de indruk dat vooral de neerwaarts wijzende letters (p en g) iets anders, iets breder, gevormd zijn, alsof je iets sneller bij de rechtermarge wilt geraken en in het opwaarts trekken van je pen al enkele millimeter in die richting voortsnelt. Maar ik herken het toch. Het laatste woord (‘lezen’) las ik eerst verkeerd (‘leven’). Het was een significante verlezing. Eentje die – ik citeer nu uit jouw essay – ‘die de verbeelding zuurstof geeft’.
Het ga je goed,

Pascal