3 januari 2013
‘Hé, ik wist niet dat je mijn broer kende.’ M. sprak me
allerhartelijkst aan. Ik wist niet over wie zij het had. Toen bleek dat L.L.,
bij wie we de kerstavond hadden doorgebracht, haar broer was. Hij had haar over
ons gesproken, en over onze aanwezigheid bij hem. En zij kende ons van in de
winkel waar zij werkt, en zo was de link gelegd. Een uitstekende gelegenheid
voor mij om ten overstaan van M. te benadrukken hoe goed en gastvrij L. ons had
ontvangen en hoe gemoedelijk die toch moeilijke avond voor iedereen verlopen
was.
M. vertelde dat zij op oudejaar waren samengekomen: zij,
haar broers (van wie L. de oudste is) en hun 91-jarige moeder. Geen partners,
geen kleinkinderen. Pas dan kom je tot een echt gesprek. Het is een optie, zeg
ik en ik denk: wellicht voor die kinderen te rechtvaardigen door het feit dat
het, gezien de slechte toestand van de moeder, misschien de laatste keer is met
haar samen. ‘We hebben het vorig jaar al een keer gedaan,’ zegt M. ‘We zijn
toen een week samen geweest in Le Crotoy: de moeder en de kinderen; geen
partners, geen kleinkinderen. Geen gsm’s ook, enkel eentje voor noodgevallen.
Het was de mooiste week van mijn leven. En weet je wat er spontaan gebeurde? We
namen aan tafel exact dezelfde posities in als toentertijd, als kind, in ons
ouderlijk huis. Ik voelde me opnieuw, net als toen, gecoinceerd tussen twee van mijn broers in.’