Sint-Andries, Abdijbekestraat - 110611 |
donderdag 30 juni 2011
de pers en de seksuele strapatsen van politici
wie de hele discussie met de ombudsman van De Standaard wil nalezen, kan dit hier
facebookbericht
Geachte ombudsman, u vergelijkt het parachuteproces met de regeringsvorming. Dat is ten aanzien van mijn bijdrage tot dit debatje niet fraai. Het spreekt vanzelf, dacht ik, dat de relevantie van de fases in deze beide processen verschilt. Het is niet omdat ik zeg dat er tussen het parachute-incident en de veroordeling van de dader geen nieuws te rapen valt dat hetzelfde zou gelden voor het tijdsverloop tussen het tellen van de stemmen en de vorming van een nieuwe regering.
U moet mij eens uitleggen hoe het recht op privacy, voor zover er geen zaken in het geding zijn die het algemeen belang aanbelangen, bij een publiek persoon anders is dan bij anderen. Hoe kunt u dat anders uitleggen dan door, zoals u overigens zelf aangeeft, een beroep te doen op ‘commercie’ en ‘sensatie’?
U maakt een veronderstelling die ik niet maak: ik schrijf niet over de houding die alleen DS zou moeten aannemen maar wel – vanuit mijn volgens u ‘ultra-principiële’ houding – over niets minder dan de houding die de héle pers zou moeten aannemen. Overigens vind ik toch wel dat je jezelf niet a priori de kans moet ontzeggen een voortrekkersrol te spelen. Ook daarin kan een kwaliteitskrant zich onderscheiden van de rest. Noem het gerust moreel gezag in plaats van intellectualistisch ‘autisme’. Uw argumentatie – ‘de anderen doen het, dus wij ook’ – kan alleen maar een verder opschuiven in de richting van populaire berichtgeving inluiden. Waarom zou u niet, wanneer alle anderen iets wat u zelf geen nieuws vindt als nieuws hebben aangeboden, kunnen zeggen: ‘Kijk mensen, dat en dat staat daar en daar in de krant maar wij vinden het géén nieuws en wel hierom:…’ Dat zou pas interessant zijn. Ik garandeer u dat uw lezers dit méér zouden appreciëren dan het feit dat u zelf het verschil tussen uzelf en de anderen uitwist en op die manier een bijdrage levert tot grotere conformiteit, vervlakking, banalisering. U zou zich daarmee boven de concurrentie plaatsen. U zult dat elitair noemen. Het zij zo.
Overigens vind ik dat DS een zeer hoog niveau haalt, en al bij al relatief weinig toegevingen doet. Mocht de kwaliteit van uw krant mij niet na aan het hart liggen, ik zou deze discussie niet voeren.
U moet mij eens uitleggen hoe het recht op privacy, voor zover er geen zaken in het geding zijn die het algemeen belang aanbelangen, bij een publiek persoon anders is dan bij anderen. Hoe kunt u dat anders uitleggen dan door, zoals u overigens zelf aangeeft, een beroep te doen op ‘commercie’ en ‘sensatie’?
U maakt een veronderstelling die ik niet maak: ik schrijf niet over de houding die alleen DS zou moeten aannemen maar wel – vanuit mijn volgens u ‘ultra-principiële’ houding – over niets minder dan de houding die de héle pers zou moeten aannemen. Overigens vind ik toch wel dat je jezelf niet a priori de kans moet ontzeggen een voortrekkersrol te spelen. Ook daarin kan een kwaliteitskrant zich onderscheiden van de rest. Noem het gerust moreel gezag in plaats van intellectualistisch ‘autisme’. Uw argumentatie – ‘de anderen doen het, dus wij ook’ – kan alleen maar een verder opschuiven in de richting van populaire berichtgeving inluiden. Waarom zou u niet, wanneer alle anderen iets wat u zelf geen nieuws vindt als nieuws hebben aangeboden, kunnen zeggen: ‘Kijk mensen, dat en dat staat daar en daar in de krant maar wij vinden het géén nieuws en wel hierom:…’ Dat zou pas interessant zijn. Ik garandeer u dat uw lezers dit méér zouden appreciëren dan het feit dat u zelf het verschil tussen uzelf en de anderen uitwist en op die manier een bijdrage levert tot grotere conformiteit, vervlakking, banalisering. U zou zich daarmee boven de concurrentie plaatsen. U zult dat elitair noemen. Het zij zo.
Overigens vind ik dat DS een zeer hoog niveau haalt, en al bij al relatief weinig toegevingen doet. Mocht de kwaliteit van uw krant mij niet na aan het hart liggen, ik zou deze discussie niet voeren.
gisteren en vandaag 177
Van gisteren zal ik wellicht onthouden dat er tot vier uur ’s nachts werd doorgewerkt.
Vandaag moet ik werken.
Vandaag moet ik werken.
woensdag 29 juni 2011
facebookbericht
@ Tom Naegels, ombudsman van De Standaard
U beschrijft als een mogelijke houding: "Het zou al te gek zijn om als redactie te wéten dat dit niet zomaar een of andere bankdirecteur is overkomen, maar Steve Stevaert, die ooit God zélf was, en dat dan niét aan je lezers vertellen. Dan verzwijg je toch essentiële informatie?"
Ik vraag u: wat is er ‘essentieel’ aan die informatie behalve de sensatiezucht? (Uw omschrijving ‘ooit God zélf’ verraadt een vooringenomenheid en wijst daardoor in die richting.) Het gaat hier om een zaak in de criminele sfeer en er is een aangifte. Elk vernoemen van namen, van dader én van slachtoffer, bekend of niet bekend, is een schending van het onderzoek.
Ik begrijp uw argumentatie. U stelt terecht dat de privacy in het kader van justitiële rechten geen aanleiding mag zijn om terug te keren naar een – door wie anders dan de machthebbers? – gecontroleerde berichtgeving. Maar ik vind het perfide om de ware beweegreden van sensatiezucht, en dus commercie, te vergoelijken met dergelijke ‘bevlogen’ argumenten. Het bewijst dat de pers al heel erg in de commerciële richting is doorgeslagen en dat velen nu allang normaal vinden wat het eigenlijk niet hoort te zijn: dat de ideologische niet-waardenvrijheid (de door partijen gecontroleerde kranten) is vervangen door een commerciële niet-waardenvrijheid (de door de aandeelhouders en de dienst publiciteit gecontroleerde kranten).
Ik vind dat er tussen het neerstorten van een parachutist en de veroordeling van de dader niets is met nieuwswaarde. Net zomin vind ik dat er in deze zaak rond een voormalige toppoliticus iets met nieuwswaarde is. DSK, dat is wat anders omdat het feit dat die man een week in de bak zat mondiale gevolgen had of kon hebben. Maar ook daar moet men wachten tot de eventuele veroordeling of vrijspraak.
U beschrijft als een mogelijke houding: "Het zou al te gek zijn om als redactie te wéten dat dit niet zomaar een of andere bankdirecteur is overkomen, maar Steve Stevaert, die ooit God zélf was, en dat dan niét aan je lezers vertellen. Dan verzwijg je toch essentiële informatie?"
Ik vraag u: wat is er ‘essentieel’ aan die informatie behalve de sensatiezucht? (Uw omschrijving ‘ooit God zélf’ verraadt een vooringenomenheid en wijst daardoor in die richting.) Het gaat hier om een zaak in de criminele sfeer en er is een aangifte. Elk vernoemen van namen, van dader én van slachtoffer, bekend of niet bekend, is een schending van het onderzoek.
Ik begrijp uw argumentatie. U stelt terecht dat de privacy in het kader van justitiële rechten geen aanleiding mag zijn om terug te keren naar een – door wie anders dan de machthebbers? – gecontroleerde berichtgeving. Maar ik vind het perfide om de ware beweegreden van sensatiezucht, en dus commercie, te vergoelijken met dergelijke ‘bevlogen’ argumenten. Het bewijst dat de pers al heel erg in de commerciële richting is doorgeslagen en dat velen nu allang normaal vinden wat het eigenlijk niet hoort te zijn: dat de ideologische niet-waardenvrijheid (de door partijen gecontroleerde kranten) is vervangen door een commerciële niet-waardenvrijheid (de door de aandeelhouders en de dienst publiciteit gecontroleerde kranten).
Ik vind dat er tussen het neerstorten van een parachutist en de veroordeling van de dader niets is met nieuwswaarde. Net zomin vind ik dat er in deze zaak rond een voormalige toppoliticus iets met nieuwswaarde is. DSK, dat is wat anders omdat het feit dat die man een week in de bak zat mondiale gevolgen had of kon hebben. Maar ook daar moet men wachten tot de eventuele veroordeling of vrijspraak.
facebookbericht
@ Tom Naegels, ombudsman van De Standaard
Uw redenering is dat de 'maatschappelijke relevantie' ('kijk, in zo'n samenleving leven wij, dat zoiets kan gebeuren') belangrijker is dan de privacy van het slachtoffer - ik vind dat een dubieuze redenering: als de identiteit van daders, ook van 'maatschappelijk relevante' misdrijven, wordt beschermd, waarom dan niet die van slachtoffers?
Uw redenering is dat de 'maatschappelijke relevantie' ('kijk, in zo'n samenleving leven wij, dat zoiets kan gebeuren') belangrijker is dan de privacy van het slachtoffer - ik vind dat een dubieuze redenering: als de identiteit van daders, ook van 'maatschappelijk relevante' misdrijven, wordt beschermd, waarom dan niet die van slachtoffers?
terugblik 66 (930/1000)
Ik herinner mij nog hoe het is gegaan. In een Gentse straat, niet ver van de Brugse Poort, zag ik deze houten krat op het trottoir staan. De bewoners gebruikten de krat wellicht als doos voor het oud papier, dat die dag werd opgehaald. Een mooi recipiënt, maar dat doet niet ter zake. Uiteraard werd mijn aandacht gewekt door het opschrift. Ik kan het lezen nooit laten. ‘Miserere’, en dat in combinatie met de wijn die ooit in deze krat had gelegen want het was een wijnkrat. Dat leek omineus. Mijn aandacht was gevat. Dan kreeg ik het publiciteitsbord op de achtergrond in het vizier. Een voorovergebogen naakte vrouw met een naar haar wijzende, doorgestreepte pijl. De cocktail van impressies en connotaties werd explosief. Maar was dit in één beeld samen te brengen?
Het resultaat van het antwoord op deze vraag is hier te zien. Ik werd geconfronteerd met problemen van leesbaarheid betreffende de elementen op zowel de voor- als de achtergrond. Het woord op de krat moest per se leesbaar zijn want anders had de foto geen zin. Daarom bracht ik het zo groot mogelijk in beeld (afgeremd door enerzijds de wetenschap dat alleen maar die krat fotograferen totaal geen zin heeft en anderzijds de betrachting om ook de voorovergebogen vrouw in het kader te krijgen) en ik leidde de blik naar het woord door te kiezen voor diepteonscherpte. Dat artistieke flou verzachtte zo mogelijk nog de softe erotiek op de achtergrond.
Maar er knaagt iets, nu ik de foto herbekijk. De compositie deugt niet. De zwaartepunten zitten te veel in de hoeken – en dan nog maar in twee van de vier. De rest is opvulling: vijf van de negen vakken waarin je de foto kunt opdelen door middel van twee denkbeeldige horizontale en twee dito verticale lijnen zijn ‘leeg’. Dit beeld brengt elementen samen maar vormt geen geheel. In esthetisch opzicht – compositie, kleur, contrast, gulden snede, enzovoort – valt hier weinig te beleven. Deze foto is te zeer inhoud en te weinig vorm. En dat komt doordat van de inhoud is vertrokken bij het maken ervan.
gisteren en vandaag 176
Van gisteren wil ik mij de golf vochtige warme lucht herinneren die op me viel toen ik het airconditioned gebouw verliet waarin ik de hele dag had gewerkt.
Vandaag kan ik de voormiddag besteden aan lectuur en schrijven. Na de middag moet ik werken en het zou naar verluidt bijzonder laat kunnen worden.
Vandaag kan ik de voormiddag besteden aan lectuur en schrijven. Na de middag moet ik werken en het zou naar verluidt bijzonder laat kunnen worden.
reactie
Mooie en terechte recensie en/want herkenbaar. Heb ongeveer hetzelfde gevoel over de films, zoals deze, van de broers Dardenne, maar kan het niet zo goed verwoorden als u. Het kapstertje komt mij echter eerder over als een fee, een engelbewaarder, die haar vriend 'onterecht' dumpt omdat zij onvoorwaardelijk voor de 'gamin au vélo' kiest -uit moederinstinkt?. Intussen weten wij gedurende de hele film niet of le gamin wel een moeder heeft, en vreemd genoeg vragen we ons dat blijkbaar niet af...
P.V.
P.V.
dinsdag 28 juni 2011
genuanceerd moraliseren
Het sterke van de film Le gamin au vélo van het schier onschendbare Dardenne-duo is de genuanceerde aanpak van alle morele kwesties die erin aan bod komen. De Dardennes werken niet met unisono slechteriken of goedzakken, neen, al hun personages dragen goed en kwaad in zich. En daardoor overtuigt hun film. Alleen daardoor, schreef ik bijna. Hoe slecht ze ook zijn, er is altijd wel een goede kant aan; en hoe goed ook, er zit altijd een haak aan los. De slechterik bij wie de twaalfjarige Cyril op een gegeven ogenblik belandt, een gebrillanteerde slungel die excelleert in zowel Playstation als bendevorming, afpersing en ergere vormen van criminaliteit, zorgt ook met plichtsbesef en tederheid voor zijn grootmoeder. Van de twee even hard getroffen slachtoffers van een misdaad, waarbij de kinderlijke goede Cyril betrokken is, zint de ene op wraak en de andere niet. Samantha, de coiffeuse die Cyril opvangt, heeft voor die consequentierijke menslievendheid geen reden – en dat zou je op zich al niet geheel conform de ethische conventies kunnen noemen. Haar vriend wil eerst wel helpen, maar vertikt vervolgens – en terecht! – zich geheel onverdiend te laten beschuldigen van leugenachtigheid. Samantha geeft hem de bons – en dat is ook niet fraai. Enzovoort. Er is niet één eenduidige lijn van morele homogeniteit te trekken in dit verhaal van schuld, nalatigheid, wraak en verzoening. En van liefde natuurlijk want daar gaat het uiteindelijk nog het meest van al over. En over hoe een goede opvoeding niet kan zonder een onbetwist en zelfs onbetwistbaar gezag. Waarom? Daarom. Omdat het liefde is die een ouder moet aandrijven om voor zijn kind hard genoeg te zijn.
Le gamin au vélo is een morele, of moraliserende, film. Inhoudelijk sterk en overtuigend maar vormelijk, als film, toch niet wat je noemt een meesterwerk. Ik heb nooit van de Dardennes gehouden, vooral omwille van hun schraalheid en hun zwenkende camerawerk. Dat laatste is nu beter maar veelgelaagd is Le gamin au vélo toch nog altijd niet. Een eendimensionaal filmpje, behartenswaardig maar je bent er snel over uitgepraat. Gelukkig is er de genuanceerde psychologie – dat gemoraliseer zou anders onverdraaglijk zijn.
Le gamin au vélo is een morele, of moraliserende, film. Inhoudelijk sterk en overtuigend maar vormelijk, als film, toch niet wat je noemt een meesterwerk. Ik heb nooit van de Dardennes gehouden, vooral omwille van hun schraalheid en hun zwenkende camerawerk. Dat laatste is nu beter maar veelgelaagd is Le gamin au vélo toch nog altijd niet. Een eendimensionaal filmpje, behartenswaardig maar je bent er snel over uitgepraat. Gelukkig is er de genuanceerde psychologie – dat gemoraliseer zou anders onverdraaglijk zijn.
gisteren en vandaag 175
Van gisteren zou ik kunnen onthouden dat de trein op de terugreis naar Brugge zoveel vertraging had dat het er eigenlijk niet meer toe deed.
Vandaag moet ik werken.
Vandaag moet ik werken.
maandag 27 juni 2011
de vier elementen
Beste M-A. en J.,
We zijn, op jullie aanraden, naar Mons geweest, om er de tentoonstelling Tal Coat te bezoeken. We hebben het meteen gedaan want uitstel is te vaak afstel en de einddatum 17 juli zal sneller bereikt zijn dan we het voor mogelijk houden.
Mons stond op stelten want de Fête du Dragon liep er net op zijn eind. De kinderen hadden net de draak verslagen, en liepen nog opgewonden rond op het marktplein. De ouders pimpelden er stevig op los in de talrijke cafés.
In het BAM om de hoek was het heel wat rustiger! Een groot contrast, de verstilde tekeningen en schilderijen van Tal Coat, met het feestgedruis buiten op straat! En vreemd genoeg viel dit contrast ook samen met een aanzienlijk temperatuurverschil: 17,8 graden binnen, zo stond er af te lezen op de thermostaten, terwijl het buiten nogal heet was en bijna dubbel zo warm.
De tentoonstelling maakte indruk. Hier kregen we een bondig overzicht van een lang kunstenaarsleven. Het werk van een man die in alle stilte en bescheidenheid zijn essentie had gezocht en wellicht ook gevonden heeft. Tekeningen tussen prehistorie en modern minimalisme in. Een stevige band met de natuur en met de materie van de natuur: aarde, water, ijle luchten. Een diep besef van tijd en vergankelijkheid. Krachtige lijnen. Intense kleurcontrasten. Ik had het wat moeilijker met de materieschilderijen, maar vond daarentegen de aquarellen en bepaalde lijntekeningen bijzonder sterk. Hoe kleiner de beschilderde oppervlakten, hoe sterker ik de werken vond. Wellicht zegt dat iets over de monumentaliteit van Tal Coats tekeningen, de zeer grafische kant ervan. Sommige werken (een schilderijtje in een van de vitrines, een lijntekening aan de muur) deden mij aan jouw werk denken, Johan, maar ook kwamen, onder meer, Morandi mij voor de geest, en de anonieme kunstenaars van Lascaux, Rothko, Mondriaan, Giacometti (de met potlood getekende zelfportretten).
De vertoonde film vond ik ontroerend. Het pad tussen de achterdeur en het atelier: uitgesleten, door die ene man, het resultaat van vele jaren weg en weer. Het eenzame werken in het atelier. De trillende handen: kan deze oude man nog schilderen? En dan, in een van de tentoonstellingsdocumenten, de kurkdroge mededeling dat, vele jaren na Tal Coats dood, negenhonderd van zijn schilderijen in een brand zijn opgegaan. Het stemt tot nederigheid.
Het gezichtloze zelfportret, gemaakt in het voorlaatste jaar van zijn leven, en het nagenoeg zwarte schilderij dat als laatste in de tentoonstellingsronde was opgehangen: dat zijn twee verpletterende werken die me nog wel een tijdje zullen bijblijven.
Ziedaar een kort en summier verslag. We zijn jullie dankbaar dat jullie ons op het spoor van deze kunstenaar hebben gebracht.
Met jullie goedvinden plaats ik dit verslagje op mijn blog – maar de primeur is uiteraard voor jullie. Oké dat het op de blog komt?
Hartelijke groeten,
P.
We zijn, op jullie aanraden, naar Mons geweest, om er de tentoonstelling Tal Coat te bezoeken. We hebben het meteen gedaan want uitstel is te vaak afstel en de einddatum 17 juli zal sneller bereikt zijn dan we het voor mogelijk houden.
Mons stond op stelten want de Fête du Dragon liep er net op zijn eind. De kinderen hadden net de draak verslagen, en liepen nog opgewonden rond op het marktplein. De ouders pimpelden er stevig op los in de talrijke cafés.
In het BAM om de hoek was het heel wat rustiger! Een groot contrast, de verstilde tekeningen en schilderijen van Tal Coat, met het feestgedruis buiten op straat! En vreemd genoeg viel dit contrast ook samen met een aanzienlijk temperatuurverschil: 17,8 graden binnen, zo stond er af te lezen op de thermostaten, terwijl het buiten nogal heet was en bijna dubbel zo warm.
De tentoonstelling maakte indruk. Hier kregen we een bondig overzicht van een lang kunstenaarsleven. Het werk van een man die in alle stilte en bescheidenheid zijn essentie had gezocht en wellicht ook gevonden heeft. Tekeningen tussen prehistorie en modern minimalisme in. Een stevige band met de natuur en met de materie van de natuur: aarde, water, ijle luchten. Een diep besef van tijd en vergankelijkheid. Krachtige lijnen. Intense kleurcontrasten. Ik had het wat moeilijker met de materieschilderijen, maar vond daarentegen de aquarellen en bepaalde lijntekeningen bijzonder sterk. Hoe kleiner de beschilderde oppervlakten, hoe sterker ik de werken vond. Wellicht zegt dat iets over de monumentaliteit van Tal Coats tekeningen, de zeer grafische kant ervan. Sommige werken (een schilderijtje in een van de vitrines, een lijntekening aan de muur) deden mij aan jouw werk denken, Johan, maar ook kwamen, onder meer, Morandi mij voor de geest, en de anonieme kunstenaars van Lascaux, Rothko, Mondriaan, Giacometti (de met potlood getekende zelfportretten).
© Tal Coat |
De vertoonde film vond ik ontroerend. Het pad tussen de achterdeur en het atelier: uitgesleten, door die ene man, het resultaat van vele jaren weg en weer. Het eenzame werken in het atelier. De trillende handen: kan deze oude man nog schilderen? En dan, in een van de tentoonstellingsdocumenten, de kurkdroge mededeling dat, vele jaren na Tal Coats dood, negenhonderd van zijn schilderijen in een brand zijn opgegaan. Het stemt tot nederigheid.
Het gezichtloze zelfportret, gemaakt in het voorlaatste jaar van zijn leven, en het nagenoeg zwarte schilderij dat als laatste in de tentoonstellingsronde was opgehangen: dat zijn twee verpletterende werken die me nog wel een tijdje zullen bijblijven.
Ziedaar een kort en summier verslag. We zijn jullie dankbaar dat jullie ons op het spoor van deze kunstenaar hebben gebracht.
Met jullie goedvinden plaats ik dit verslagje op mijn blog – maar de primeur is uiteraard voor jullie. Oké dat het op de blog komt?
Hartelijke groeten,
P.
gisteren en vandaag 174
Van gisteren wil ik de uitermate vriendelijke indruk onthouden die het nochtans als troosteloos aangeschreven La Louvière op me maakte, en wil ik mij ook herinneren dat we vlak na de Fête du Dragon in Mons belandden en dat we er in café Le Lion de Flandres aangeschoten Walen Le Tango du Congo zagen zingen. In mijn geheugen gegrift staat het weetje dat enkele jaren na de dood van Tal Coat, van wie we, ook in Mons, in de BAM een overzichtstentoonstelling zagen, liefst negenhonderd van zijn nog in zijn Bretoense huis bewaarde schilderijen in de vlammen opgingen.
Vandaag kan ik voor de middag doen wat ik wil. Deze namiddag moet ik voor mijn werk naar Brussel.
Vandaag kan ik voor de middag doen wat ik wil. Deze namiddag moet ik voor mijn werk naar Brussel.
zondag 26 juni 2011
wolken 122
Fernando Pessoa, Brieven 1905-1919
122
Waar gaat zij heen, dat ik haar niet meer zie
In mijn haar horen? Waar, in welke kolken?
In welke kou van Schrik verijst zij? Welke
Somb’re mist omhult haar, welke wolken?
122
Waar gaat zij heen, dat ik haar niet meer zie
In mijn haar horen? Waar, in welke kolken?
In welke kou van Schrik verijst zij? Welke
Somb’re mist omhult haar, welke wolken?
gisteren en vandaag 173
Van gisteren wil ik onthouden dat we samen met J. en M-A., in de veronderstelling dat Paul Van Nevel de Italiaanse recherche een neus zou willen zetten, een constructie opzetten waarbij we honderd look-alikes van onze beroemde oudemuziekspecialist in evenveel Italiaanse kunststeden zouden droppen. Ook zou ik mij kunnen herinneren dat we, na het nakaarten over Le gamin au vélo, met A. spraken over het beheer van een biovoedingswinkel.
Vandaag gaan we ontbijten bij T. en daarna maken we een uitstap naar Mons, waar we, op aanraden van J. en M-A., de tentoonstelling van de Bretoense schilder Tal Coat willen bezoeken.
Vandaag gaan we ontbijten bij T. en daarna maken we een uitstap naar Mons, waar we, op aanraden van J. en M-A., de tentoonstelling van de Bretoense schilder Tal Coat willen bezoeken.
zaterdag 25 juni 2011
gisteren en vandaag 172
Van gisteren wil ik onthouden dat ik een man van 84 jaar ontmoette die me toevertrouwde dat hij nog steeds verslaafd is aan het kopen van boeken.
Vandaag bestaat de kans dat M-A. en J. op bezoek komen. Vanavond zouden we met A. gaan wandelen in Oostende.
Vandaag bestaat de kans dat M-A. en J. op bezoek komen. Vanavond zouden we met A. gaan wandelen in Oostende.
vrijdag 24 juni 2011
driekleur 59
Op de rand stonden Münchener bierpotten en men kon daar ook een Eiffeltoren van brons bewonderen. De Eiffeltoren was getooid met een zwart-wit-rode vlag en wanneer men goed keek, kon men daarop de verbleekte gouden letters van het woord ‘Stamtafel’ ontcijferen.
Hermann Broch, Esch of de anarchie, 9
Hermann Broch, Esch of de anarchie, 9
wolken 111-121
Jonathan Coe, De regen voor hij valt
111
De zon die vanochtend zo verblindend was geweest, had zich allang verborgen achter dikke lagen grijze wolken, die zwanger waren van sneeuw. (25)
112
Ik weet nog hoe ik onder aan de trap in de gang naar dat raam zat te kijken hoe het zonlicht erachter lichter en donkerder werd als er wolken voorbijdreven. (35)
113
De wassende maan was in het laatste kwartier, maar ging verscholen achter de wolken. (52)
114
De wolken waren uit elkaar gedreven en de maan overgaat alles met een kwikzilveren licht. (54)
115
De foto is vanaf een hoge berg genomen die uitkijkt over de baai, op een betrokken dag, met een heleboel stapelwolken. (99)
116
Tussen de wolken trekt net een klein gaatje van lichtblauwe lucht open of dicht, het lichtste blauw dat je je voor kunt stellen. (99)
117
Ze hield haar hand beschermend boven haar ogen, tuurde naar de bergen en zei: ‘Moet je die wolken zien. Als die deze kant op komen, krijgen we noodweer.’ (133)
118
De lucht erboven is lichtblauw, met allemaal vederwolken. (137)
119
Later, toen het buiten bewolkt was geworden en het kil werd in de kamer, stond ik op, pakte een deken van Thea’s klerenkast af en legde die over ons heen. (154)
120
Wolken. Witte wolken die langs een lichtgrijze hemel trekken. De hemel omlijst door dat glas-in-loodraampje in Thea’s kamer, aan de achterkant van dat treurige, mooie huis. Ik kijk naar de patronen, de steeds veranderende patronen die ontstaan en weer verdwijnen, terwijl de lange middag vrijwil in stilte verglijdt. Af en toe een gil vanuit de tuin, het geluid van de kleintjes die opgaan in hun spel. Thea slapend naast me: zo jong, zo kwetsbaar, zo overstuur. Het gewicht van haar lichaam op mijn arm, en de wolkenpatronen die ontstaan en weer verdwijnen. Wit tegen grijs, en het gewicht van haar lichaam… (157-158)
121
Dat fletse, armzalige winterzonnetje probeerde al bijna een uur door de wolken heen te breken toen jij ten slotte weer wakker werd. (182)
111
De zon die vanochtend zo verblindend was geweest, had zich allang verborgen achter dikke lagen grijze wolken, die zwanger waren van sneeuw. (25)
112
Ik weet nog hoe ik onder aan de trap in de gang naar dat raam zat te kijken hoe het zonlicht erachter lichter en donkerder werd als er wolken voorbijdreven. (35)
113
De wassende maan was in het laatste kwartier, maar ging verscholen achter de wolken. (52)
114
De wolken waren uit elkaar gedreven en de maan overgaat alles met een kwikzilveren licht. (54)
115
De foto is vanaf een hoge berg genomen die uitkijkt over de baai, op een betrokken dag, met een heleboel stapelwolken. (99)
116
Tussen de wolken trekt net een klein gaatje van lichtblauwe lucht open of dicht, het lichtste blauw dat je je voor kunt stellen. (99)
117
Ze hield haar hand beschermend boven haar ogen, tuurde naar de bergen en zei: ‘Moet je die wolken zien. Als die deze kant op komen, krijgen we noodweer.’ (133)
118
De lucht erboven is lichtblauw, met allemaal vederwolken. (137)
119
Later, toen het buiten bewolkt was geworden en het kil werd in de kamer, stond ik op, pakte een deken van Thea’s klerenkast af en legde die over ons heen. (154)
120
Wolken. Witte wolken die langs een lichtgrijze hemel trekken. De hemel omlijst door dat glas-in-loodraampje in Thea’s kamer, aan de achterkant van dat treurige, mooie huis. Ik kijk naar de patronen, de steeds veranderende patronen die ontstaan en weer verdwijnen, terwijl de lange middag vrijwil in stilte verglijdt. Af en toe een gil vanuit de tuin, het geluid van de kleintjes die opgaan in hun spel. Thea slapend naast me: zo jong, zo kwetsbaar, zo overstuur. Het gewicht van haar lichaam op mijn arm, en de wolkenpatronen die ontstaan en weer verdwijnen. Wit tegen grijs, en het gewicht van haar lichaam… (157-158)
121
Dat fletse, armzalige winterzonnetje probeerde al bijna een uur door de wolken heen te breken toen jij ten slotte weer wakker werd. (182)
reactie
Heel herkenbaar en goed verwoord. Ik heb veel bewondering voor jou omdat je (al zoveel jaren) de tijd neemt om dit soort interessante overpeinzingen in lange, gestructureerde teksten te gieten. Ik leer er nog veel van bij.
Alexander
Alexander
gisteren en vandaag 171
Van gisteren moet ik onthouden dat de dokter mij heeft aangeraden om meer voeding met onverzadigde en minder met verzadigde vetten te consumeren.
Vandaag moet ik ’s voormiddags werken en ’s namiddags niet. Ik veronderstel dat er tijd zal zijn voor lectuur en schrijven. Vanavond komen de kinderen eten.
Vandaag moet ik ’s voormiddags werken en ’s namiddags niet. Ik veronderstel dat er tijd zal zijn voor lectuur en schrijven. Vanavond komen de kinderen eten.
donderdag 23 juni 2011
gisteren en vandaag 170
Van gisteren zou ik mij de jongen met een rode pull-over kunnen herinneren die in een weide naast de spoorweg naar de traag voorbijrijdende trein, waarin ik zat, stond te zwaaien, en ik zal met plezier terugdenken aan het moment waarop ik mijn Blurb-boek Suspicious Landscapes uit zijn cellofaanverpakking haalde.
Vandaag moet ik werken.
Vandaag moet ik werken.
woensdag 22 juni 2011
mijn woordenboek 328
ANTIPATHIEK
Ik heb het al een paar keer meegemaakt. Je kunt een persoon niet uitstaan. Je voelt een quasi fysieke afkeer. Je wenst hem, of haar, kwaad toe. Dat is geen aangenaam gevoel. ’t Is niet iets om trots op te zijn. Het confronteert je met een donkere onderlaag in jezelf en op de een of andere manier straalt dat negatief op je af.
Soms weet je het meteen, soms pas na enige tijd. Maar het blijft evengoed onrechtvaardig.
Het is een daad van zelfreiniging je af te vragen waaróm je deze of gene medemens antipathiek vindt. Dit zelfonderzoek kan een louterend effect hebben want als je eerlijk bent, moet je meer dan je lief is toegeven dat de beweegredenen zelf voor je houding vaak nauwelijks of zelfs helemaal niet sympathiek kunnen genoemd worden.
De eerste mogelijkheid, iemand meteen antipathiek vinden, is de meest beschamende. Hier sta je het dichtst bij je instincten. Je strenge afwijzing kan op niets anders gebaseerd zijn dan op een eerste indruk – en die heeft meer dan welvoeglijk kan worden genoemd te maken met fysieke eigenschappen bij de ander en met jouw irrationele voorkeuren of aversies op dat vlak. De meest rudimentaire antipathie is deze die wordt ingegeven door een lichaamsgeur, of door de stem, het voorkomen, de houding. Ook de eerste woorden die de persoon in kwestie uitspreekt, spelen een rol. De enige verzachtende omstandigheid die bij dat laatste kunnen worden ingeroepen, is dat sommige mensen, ook diegenen die zich later zullen ontpoppen als iemand die interessant blijkt te zijn, in die mate onzeker zijn dat ze, in hun poging om meteen een goede indruk te maken, zich erg stuntelig gedragen. Hen enkel op basis van de manier waarop ze zichzelf klunzig introduceren negatief beoordelen, valt niet goed te praten. Maar dat soort fouten wordt gemaakt en het duurt onredelijk lang vooraleer we die eerste, minder gunstige, indruk wegwerken en, na een grondigere kennismaking, tot een juistere inschatting komen.
Een andere weinig verheffende oorsprong van onmiddellijke antipathie is, op basis van een toevallige gelijkenis, de associatie met mensen die wij vroeger antipathiek hebben gevonden. Daar kan het slachtoffer van onze antipathie al helemaal niets aan doen. Het kan voldoende zijn dat hij, of zij, dezelfde voornaam heeft, of hetzelfde jasje draagt, of met eenzelfde accent spreekt als iemand die ooit eerder op weinig plezierige wijze ons levenspad heeft gekruist. Dan mag je nog weten dat je onredelijk bezig bent, het onheil is geschied, en er is schade aangericht die zal moeten worden hersteld.
De tweede mogelijkheid, dat we iemand pas na enige tijd antipathiek vinden, kan ook onrechtvaardig zijn. De eerste indruk wekte in ons positieve gevoelens op. Maar de gang van zaken nadien heeft duidelijk gemaakt dat we ons hebben vergist. Het onrecht zit hem hierin dat we in ons negatieve oordeel de rancune verrekenen die wordt ingegeven door de boosheid jegens onszelf omdat we ons aanvankelijk in de persoon in kwestie hebben vergist. We vonden hem aanvankelijk sympathiek – op basis van al even irrationele voorkeuren: lijfgeur, voorkomen, eerste woorden… – maar hebben om de een of andere reden ons oordeel moeten herzien en slaan dan te zwaar in de andere richting door omdat we ons schamen voor onze aanvankelijke vergissing.
Antipathie heeft welbeschouwd niets van doen met een rationele beslissing. Het is een teken van volwassenheid het gevoel, want dat is het, niet al te vaak toe te laten. Niet dat je iedereen aan je hart moet drukken – dat is ten enenmale onmogelijk. Maar met gewoon wat afstand houden en een onverschilligheid die niet laakbaar is omdat je nu eenmaal niet iedereen sympathiek kunt vinden, kom je al een heel eind weg.
Hoewel, er is een soort onverschilligheid de antipathie voorbij…
Ik heb het al een paar keer meegemaakt. Je kunt een persoon niet uitstaan. Je voelt een quasi fysieke afkeer. Je wenst hem, of haar, kwaad toe. Dat is geen aangenaam gevoel. ’t Is niet iets om trots op te zijn. Het confronteert je met een donkere onderlaag in jezelf en op de een of andere manier straalt dat negatief op je af.
Soms weet je het meteen, soms pas na enige tijd. Maar het blijft evengoed onrechtvaardig.
Het is een daad van zelfreiniging je af te vragen waaróm je deze of gene medemens antipathiek vindt. Dit zelfonderzoek kan een louterend effect hebben want als je eerlijk bent, moet je meer dan je lief is toegeven dat de beweegredenen zelf voor je houding vaak nauwelijks of zelfs helemaal niet sympathiek kunnen genoemd worden.
De eerste mogelijkheid, iemand meteen antipathiek vinden, is de meest beschamende. Hier sta je het dichtst bij je instincten. Je strenge afwijzing kan op niets anders gebaseerd zijn dan op een eerste indruk – en die heeft meer dan welvoeglijk kan worden genoemd te maken met fysieke eigenschappen bij de ander en met jouw irrationele voorkeuren of aversies op dat vlak. De meest rudimentaire antipathie is deze die wordt ingegeven door een lichaamsgeur, of door de stem, het voorkomen, de houding. Ook de eerste woorden die de persoon in kwestie uitspreekt, spelen een rol. De enige verzachtende omstandigheid die bij dat laatste kunnen worden ingeroepen, is dat sommige mensen, ook diegenen die zich later zullen ontpoppen als iemand die interessant blijkt te zijn, in die mate onzeker zijn dat ze, in hun poging om meteen een goede indruk te maken, zich erg stuntelig gedragen. Hen enkel op basis van de manier waarop ze zichzelf klunzig introduceren negatief beoordelen, valt niet goed te praten. Maar dat soort fouten wordt gemaakt en het duurt onredelijk lang vooraleer we die eerste, minder gunstige, indruk wegwerken en, na een grondigere kennismaking, tot een juistere inschatting komen.
Een andere weinig verheffende oorsprong van onmiddellijke antipathie is, op basis van een toevallige gelijkenis, de associatie met mensen die wij vroeger antipathiek hebben gevonden. Daar kan het slachtoffer van onze antipathie al helemaal niets aan doen. Het kan voldoende zijn dat hij, of zij, dezelfde voornaam heeft, of hetzelfde jasje draagt, of met eenzelfde accent spreekt als iemand die ooit eerder op weinig plezierige wijze ons levenspad heeft gekruist. Dan mag je nog weten dat je onredelijk bezig bent, het onheil is geschied, en er is schade aangericht die zal moeten worden hersteld.
De tweede mogelijkheid, dat we iemand pas na enige tijd antipathiek vinden, kan ook onrechtvaardig zijn. De eerste indruk wekte in ons positieve gevoelens op. Maar de gang van zaken nadien heeft duidelijk gemaakt dat we ons hebben vergist. Het onrecht zit hem hierin dat we in ons negatieve oordeel de rancune verrekenen die wordt ingegeven door de boosheid jegens onszelf omdat we ons aanvankelijk in de persoon in kwestie hebben vergist. We vonden hem aanvankelijk sympathiek – op basis van al even irrationele voorkeuren: lijfgeur, voorkomen, eerste woorden… – maar hebben om de een of andere reden ons oordeel moeten herzien en slaan dan te zwaar in de andere richting door omdat we ons schamen voor onze aanvankelijke vergissing.
Antipathie heeft welbeschouwd niets van doen met een rationele beslissing. Het is een teken van volwassenheid het gevoel, want dat is het, niet al te vaak toe te laten. Niet dat je iedereen aan je hart moet drukken – dat is ten enenmale onmogelijk. Maar met gewoon wat afstand houden en een onverschilligheid die niet laakbaar is omdat je nu eenmaal niet iedereen sympathiek kunt vinden, kom je al een heel eind weg.
Hoewel, er is een soort onverschilligheid de antipathie voorbij…
wolken 110
Reinout Verbeke, De achterkant van flatgebouwen
110
De achterkant van flatgebouwen
Aan de achterkant van flatgebouwen
liggen opengepikte vuilniszakken
worden borsten aan de zon gegeven
hebben geliefde ruwer lief. Geen flaneren
geen plezierboten. Op het achterbalkon
ebben we naar het zijn van de zee
Aan de achterkant van flatgebouwen
trekken wolken als zeewier
halvelings aan ons vissenoog voorbij
Hier geldt deining van altijd dezelfde gordijnen
Hier waak ik over mijn kind dat in de kamer
naar haar eerste klanken hapt
Aan de achterkant van flatgebouwen
heerst wederzijdsheid van kijken, loeren
we elkaar uit het koraal. We vinden er
onze vinnen als vanouds
110
De achterkant van flatgebouwen
Aan de achterkant van flatgebouwen
liggen opengepikte vuilniszakken
worden borsten aan de zon gegeven
hebben geliefde ruwer lief. Geen flaneren
geen plezierboten. Op het achterbalkon
ebben we naar het zijn van de zee
Aan de achterkant van flatgebouwen
trekken wolken als zeewier
halvelings aan ons vissenoog voorbij
Hier geldt deining van altijd dezelfde gordijnen
Hier waak ik over mijn kind dat in de kamer
naar haar eerste klanken hapt
Aan de achterkant van flatgebouwen
heerst wederzijdsheid van kijken, loeren
we elkaar uit het koraal. We vinden er
onze vinnen als vanouds
gisteren en vandaag 169
Van gisteren wil ik mij herinneren dat L. me twee musea als absoluut te bezoeken aanprees: het Joods Museum in Berlijn en het Satie-museum in Honfleur.
Vandaag heb ik de voormiddag vrij voor schrijven en lectuur. Ik moet pas na de middag werken.
Vandaag heb ik de voormiddag vrij voor schrijven en lectuur. Ik moet pas na de middag werken.
dinsdag 21 juni 2011
gisteren en vandaag 168
Van gisteren wil ik mij herinneren dat ik een oudere dame in de Carrefour van De Panne het pakje Plopsaprentjes, dat je om de een of andere reden bij het afrekenen van de caissière krijgt, aan een kind achter haar in de rij zag geven nadat ze mij precies hetzelfde had zien doen.
Vandaag moet ik werken.
Vandaag moet ik werken.
maandag 20 juni 2011
debuut 37
Voetballers met snorren
Meindert Talma (1968) dicht in het gedicht ‘Eenenveertig’: ‘Ik ben eenenveertig / de beste leeftijd voor een man’. Daar valt veel voor te zeggen. Op 41 is de modale man op het toppunt van zowat alles wat in een mannenleven een rol kan spelen, maar hij voelt natuurlijk ook al zeer nadrukkelijk dat na dat toppunt de val komt en in die zin – maar dan uitsluitend in die zin – is hij het toppunt al voorbij. Als een man van ‘eenenveertig’ schrijft dat ‘eenenveertig’ ‘de beste leeftijd voor een man’ is, kun je er vergif op innemen dat hij dat eigenlijk niet zo bedoelt. Dat dus 41 helemaal niet de beste leeftijd is voor een man.
Dat zijn interessante beschouwingen. Zeker voor mannen die 41+ zijn want die kunnen een en ander al toetsen aan hun eigen ervaringen. Maar levert het in het geval van Meindert Talma (1968), die met Laat het orgel jammeren zijn poëziedebuut aflevert (na zich eerder al in de muziek verdienstelijk te hebben gemaakt), goede verzen op? Van de geciteerde twee verzen val ik in elk geval niet achterover.
Talma ruilt het platteland voor de stad, ik vermoed zijn stad, Groningen, en ontmoet daar enkele bizarre stadsfiguren. Zoals ‘de stadskabouter’ die razendsnel door de stad fietst op zijn racefiets. De stadskabouter heeft een rosse ringbaard en ‘[u]it zijn walkman klinkt bliep bliep / moderne synthesizermuziek’. De stadskabouter heeft met niemand contact en heeft – hoewel er in zijn huisje plaats genoeg is ‘voor een vrouw met lange benen’ – geen vrouw: ‘zulke vrouwen moeten niks van hem hebben’. Maar geen nood, de stadskabouter ‘vermaakt zichzelf wel / met keihard fietsen en bliep bliep bliep synthesizermuziek’. Hij slaat die muziek in in de vorm van ‘allerlei obscure synthesizerplaten / uit Japan en de Verenigde Staten’, die hij na het eten van ‘een lekker hutspot’ op ‘z’n laptop’ koopt ‘via www.amazon.com’.
Kolder is dit, en niet veel meer dan dat. Kolder en wat absurdistische situatiehumor en woordspelletjes. De cyclus ‘Voetballers met baarden en snorren’ is hoogstens – in bepaalde onderdelen – vermakelijk te noemen.
Jammer dat er in de voetballerij
nog maar zo weinig voetballers
met baarden en snorren zijn.
Al die lulletjes rozenwater
met haarbanden, handschoenen
en gouden balletschoentjes van tegenwoordig.
Dit zijn verhalende gedichten, opgebouwd uit in stukken gehakt proza.
Misschien is een performance van Meindert Talma genietbaar in een doorrookte slamkroeg waar de applausmeter bepaalt wie de beste bard is, maar naar mijn idee is de neergeschreven versie toch net niet beklijvend genoeg. Ik krijg hierbij evenwel het gevoel: misschien is poëziekritiek een te serieus genre om dit soort lichtvoetigheid te besnuffelen. En na het lezen van het gedicht ‘Slaapmiddel’ waarmee de afdeling ‘Breingolf gestuurde slaapvervormer’ afsluit, begint het je een beetje te dagen: zou het kunnen dat…?
Ik kom wel eens iemand tegen
die ook in een inrichting heeft gezeten.
Gelukkig staan er hier en daar toch ook wel ‘pareltjes’ in deze bundel. Het gedicht ‘Hij keek haar niet aan’ is er zo een, omwille van de desolaatheid, de rake observatie over het begin van het feestje en het opvallende ontbreken van een komma in de laatste regel.
In haar woonkamer
Rook het naar kattenstront
en gekookte aardappels.
hij voelde zich een gast
aan het begin van een feestje
waar niemand zich echt prettig voelt.
Ze zei dat ze
altijd had gefantaseerd
over een man die hield van poezen
en de dierlijke blik
bezat van Klaus Kinski
maar dan zonder leren helm.
Hij zei dat hij
niet voor de poes was
maar hij keek haar niet aan.
Al het vocht verdween
uit zijn mond toen hij terloops
een hand op haar dij legde.
Niet doen zei ze.
Meindert Talma
Laat het orgel jammeren
Passage, Groningen, 2011
64 p./ € 14,90
Deze recensie is eerder dit jaar verschenen in Poëziekrant
Meindert Talma (1968) dicht in het gedicht ‘Eenenveertig’: ‘Ik ben eenenveertig / de beste leeftijd voor een man’. Daar valt veel voor te zeggen. Op 41 is de modale man op het toppunt van zowat alles wat in een mannenleven een rol kan spelen, maar hij voelt natuurlijk ook al zeer nadrukkelijk dat na dat toppunt de val komt en in die zin – maar dan uitsluitend in die zin – is hij het toppunt al voorbij. Als een man van ‘eenenveertig’ schrijft dat ‘eenenveertig’ ‘de beste leeftijd voor een man’ is, kun je er vergif op innemen dat hij dat eigenlijk niet zo bedoelt. Dat dus 41 helemaal niet de beste leeftijd is voor een man.
Dat zijn interessante beschouwingen. Zeker voor mannen die 41+ zijn want die kunnen een en ander al toetsen aan hun eigen ervaringen. Maar levert het in het geval van Meindert Talma (1968), die met Laat het orgel jammeren zijn poëziedebuut aflevert (na zich eerder al in de muziek verdienstelijk te hebben gemaakt), goede verzen op? Van de geciteerde twee verzen val ik in elk geval niet achterover.
Talma ruilt het platteland voor de stad, ik vermoed zijn stad, Groningen, en ontmoet daar enkele bizarre stadsfiguren. Zoals ‘de stadskabouter’ die razendsnel door de stad fietst op zijn racefiets. De stadskabouter heeft een rosse ringbaard en ‘[u]it zijn walkman klinkt bliep bliep / moderne synthesizermuziek’. De stadskabouter heeft met niemand contact en heeft – hoewel er in zijn huisje plaats genoeg is ‘voor een vrouw met lange benen’ – geen vrouw: ‘zulke vrouwen moeten niks van hem hebben’. Maar geen nood, de stadskabouter ‘vermaakt zichzelf wel / met keihard fietsen en bliep bliep bliep synthesizermuziek’. Hij slaat die muziek in in de vorm van ‘allerlei obscure synthesizerplaten / uit Japan en de Verenigde Staten’, die hij na het eten van ‘een lekker hutspot’ op ‘z’n laptop’ koopt ‘via www.amazon.com’.
Kolder is dit, en niet veel meer dan dat. Kolder en wat absurdistische situatiehumor en woordspelletjes. De cyclus ‘Voetballers met baarden en snorren’ is hoogstens – in bepaalde onderdelen – vermakelijk te noemen.
Jammer dat er in de voetballerij
nog maar zo weinig voetballers
met baarden en snorren zijn.
Al die lulletjes rozenwater
met haarbanden, handschoenen
en gouden balletschoentjes van tegenwoordig.
Dit zijn verhalende gedichten, opgebouwd uit in stukken gehakt proza.
Misschien is een performance van Meindert Talma genietbaar in een doorrookte slamkroeg waar de applausmeter bepaalt wie de beste bard is, maar naar mijn idee is de neergeschreven versie toch net niet beklijvend genoeg. Ik krijg hierbij evenwel het gevoel: misschien is poëziekritiek een te serieus genre om dit soort lichtvoetigheid te besnuffelen. En na het lezen van het gedicht ‘Slaapmiddel’ waarmee de afdeling ‘Breingolf gestuurde slaapvervormer’ afsluit, begint het je een beetje te dagen: zou het kunnen dat…?
Ik kom wel eens iemand tegen
die ook in een inrichting heeft gezeten.
Gelukkig staan er hier en daar toch ook wel ‘pareltjes’ in deze bundel. Het gedicht ‘Hij keek haar niet aan’ is er zo een, omwille van de desolaatheid, de rake observatie over het begin van het feestje en het opvallende ontbreken van een komma in de laatste regel.
In haar woonkamer
Rook het naar kattenstront
en gekookte aardappels.
hij voelde zich een gast
aan het begin van een feestje
waar niemand zich echt prettig voelt.
Ze zei dat ze
altijd had gefantaseerd
over een man die hield van poezen
en de dierlijke blik
bezat van Klaus Kinski
maar dan zonder leren helm.
Hij zei dat hij
niet voor de poes was
maar hij keek haar niet aan.
Al het vocht verdween
uit zijn mond toen hij terloops
een hand op haar dij legde.
Niet doen zei ze.
Meindert Talma
Laat het orgel jammeren
Passage, Groningen, 2011
64 p./ € 14,90
Deze recensie is eerder dit jaar verschenen in Poëziekrant
gisteren en vandaag 167
Van gisteren wil ik onthouden dat mijn moeder genoot van het uitstapje naar Knokke en dat zij vertelde dat zij haar moeder nog eens had willen meenemen om haar – voor de eerste keer in het leven van die toen al oude boerin uit Bavikhove – de zee te laten zien, maar dat het er niet meer van was gekomen.
Vandaag ga we naar De Panne.
Vandaag ga we naar De Panne.
zondag 19 juni 2011
driekleur 58
Het was een kleine, schriele jood met een dun, strogeel geitesikje. Toen hij opstond om naar ons toe te komen, viel me op dat hij hinkte, het was eveneens een huppelend hinken, bijna gelijk aan dat van mijn vriend Lakatos, maar niet zo chic en elegant. De jood leek op een verdrietig, enigszins afgebeuld bokje. In zijn kleine zwarte oogjes glom een rood vuurtje.
Joseph Roth, Biecht van een moordenaar, 51-52
Joseph Roth, Biecht van een moordenaar, 51-52
gisteren en vandaag 166
Van gisteren wil ik mij herinneren dat ik met S. sprak over ouder worden, en met D. en S. over de relatie tussen vaderschap en autoriteit. De les in bescheidenheid die S. me gaf, zal ik niet licht vergeten.
Vandaag ga ik naar Knokke eten met mijn moeder. De namiddag is er voor lectuur, schrijven en rust.
Vandaag ga ik naar Knokke eten met mijn moeder. De namiddag is er voor lectuur, schrijven en rust.
zaterdag 18 juni 2011
mijn woordenboek 327
ANTIKLERIKAAL
’t Is niet omdat ik vlees eet dat ik iets tegen vegetariërs heb. ’t Is niet omdat ik mij, in seksueel opzicht, door vrouwen aangesproken voel dat ik homofoob zou zijn. En al evenmin ben ik antiklerikaal omdat ik al 35 jaar geleden van mijn, mij door mijn omgeving aangeprate, geloof ben gevallen. Het is niet omdat er enkele priesters met hun poten niet van de ‘onschuldige kinderen die zij tot zich hebben laten komen’ kunnen blijven, dat het allemaal pedo’s zijn. En het is al evenmin omdat de kerk in de negentiende en gedurende de grootste helft van de twintigste eeuw een instrument is geweest van het kapitalisme, dat deze instelling alle verdiensten moet worden ontzegd, bijvoorbeeld op het vlak van pedagogie, goede omgangsvormen, indeling van de toegenomen vrije tijd, sociale cohesie en maatschappelijke ordening. Wie afstand neemt, heeft alvast het voordeel een overzicht te krijgen. En dan kun je niet anders dan zien dat te extreme afwijzingen voortvloeien uit verblinding, domheid, haat. Uit irrationele, rabiate en viscerale afkeer. Uit frustratie, rancune en wraakgevoelens.
Antifascistisch bijvoorbeeld, dat ben ik natuurlijk wel. Er bestaan geen goede fascisten. Ik ben ook tegen de banken, tegen de gsm-operatoren, tegen mensen die met een SUV rijden. Maar ook tegen diegenen die de banden van die SUV’s lossen omdat ze denken daarmee die mensen die met een SUV rijden ertoe te bewegen niet meer met een SUV re rijden. Ik ben tegen domheid in het algemeen. En tegen het ondoordacht te vaak gebruiken van hetzelfde letterwoord in één zin.
Antifascistisch hoor je te zijn en daar valt verder niets over te zeggen – daarom ook dat ik er in dit woordenboek geen apart lemma aan wijd. Maar antiklerikaal?
Overigens klinkt in het woord klerikalisme iets vestimentairs door. Ik ben te jong om de kerk van kant en ruches te hebben meegemaakt, met het wierookvat werd in mijn tijd al veel minder enthousiast gemolenwiekt, en de catechismus zat al in zijn vagevuur tussen kerkstoelgleuf en rommelmarkt. Maar soms denk ik: de soutane en de Romeinse boord hadden toch het voordeel van de duidelijkheid. Als je dan al antiklerikaal wou zijn, dan was de vijand tenminste zichtbaar.
Toen ik jong was gingen priesters die hip wilden zijn iets te gemakkelijk op in de grijze massa. En nu, ja nu, kwijnen ze weg in bejaardentehuizen of Franse kloosters. Ik denk, met soutanes liepen ze nu misschien nog fier op straat.
Als er al een clerus is waar ik tegen ben, dan is het tegen de clerus die het Latijn heeft afgezworen. Georges Brassens, een zeer tolerante en humanistische mens, wist het al:
Ils ne savent pas ce qu’il perdent, tous ces fichus calotins,
Sans le latin, sans le latin, la messe nous emmerde.
A la fête liturgique, plus de grandes pompes, soudain,
Sans le latin, sans le latin, plus de mystère magique.
Le rite qui nous envoûte s’avère alors anodin,
Sans la latin, sans le latin, et les fidèles s’en foutent
O très Sainte Marie, mère de Dieu, dites à ces putains de moines
Qu’ils nous emmerdent sans le latin.
’t Is niet omdat ik vlees eet dat ik iets tegen vegetariërs heb. ’t Is niet omdat ik mij, in seksueel opzicht, door vrouwen aangesproken voel dat ik homofoob zou zijn. En al evenmin ben ik antiklerikaal omdat ik al 35 jaar geleden van mijn, mij door mijn omgeving aangeprate, geloof ben gevallen. Het is niet omdat er enkele priesters met hun poten niet van de ‘onschuldige kinderen die zij tot zich hebben laten komen’ kunnen blijven, dat het allemaal pedo’s zijn. En het is al evenmin omdat de kerk in de negentiende en gedurende de grootste helft van de twintigste eeuw een instrument is geweest van het kapitalisme, dat deze instelling alle verdiensten moet worden ontzegd, bijvoorbeeld op het vlak van pedagogie, goede omgangsvormen, indeling van de toegenomen vrije tijd, sociale cohesie en maatschappelijke ordening. Wie afstand neemt, heeft alvast het voordeel een overzicht te krijgen. En dan kun je niet anders dan zien dat te extreme afwijzingen voortvloeien uit verblinding, domheid, haat. Uit irrationele, rabiate en viscerale afkeer. Uit frustratie, rancune en wraakgevoelens.
Antifascistisch bijvoorbeeld, dat ben ik natuurlijk wel. Er bestaan geen goede fascisten. Ik ben ook tegen de banken, tegen de gsm-operatoren, tegen mensen die met een SUV rijden. Maar ook tegen diegenen die de banden van die SUV’s lossen omdat ze denken daarmee die mensen die met een SUV rijden ertoe te bewegen niet meer met een SUV re rijden. Ik ben tegen domheid in het algemeen. En tegen het ondoordacht te vaak gebruiken van hetzelfde letterwoord in één zin.
Antifascistisch hoor je te zijn en daar valt verder niets over te zeggen – daarom ook dat ik er in dit woordenboek geen apart lemma aan wijd. Maar antiklerikaal?
Overigens klinkt in het woord klerikalisme iets vestimentairs door. Ik ben te jong om de kerk van kant en ruches te hebben meegemaakt, met het wierookvat werd in mijn tijd al veel minder enthousiast gemolenwiekt, en de catechismus zat al in zijn vagevuur tussen kerkstoelgleuf en rommelmarkt. Maar soms denk ik: de soutane en de Romeinse boord hadden toch het voordeel van de duidelijkheid. Als je dan al antiklerikaal wou zijn, dan was de vijand tenminste zichtbaar.
Toen ik jong was gingen priesters die hip wilden zijn iets te gemakkelijk op in de grijze massa. En nu, ja nu, kwijnen ze weg in bejaardentehuizen of Franse kloosters. Ik denk, met soutanes liepen ze nu misschien nog fier op straat.
Als er al een clerus is waar ik tegen ben, dan is het tegen de clerus die het Latijn heeft afgezworen. Georges Brassens, een zeer tolerante en humanistische mens, wist het al:
Ils ne savent pas ce qu’il perdent, tous ces fichus calotins,
Sans le latin, sans le latin, la messe nous emmerde.
A la fête liturgique, plus de grandes pompes, soudain,
Sans le latin, sans le latin, plus de mystère magique.
Le rite qui nous envoûte s’avère alors anodin,
Sans la latin, sans le latin, et les fidèles s’en foutent
O très Sainte Marie, mère de Dieu, dites à ces putains de moines
Qu’ils nous emmerdent sans le latin.
gisteren en vandaag 165
Van gisteren zou ik kunnen onthouden dat ik met mijn kinderen een gesprekje had over zorgvuldig taalgebruik – het vermijden van ‘naar… toe’, ‘een stuk’, ‘ergens’, ‘het gevoel van’ ‘ik heb zoiets van’ en dat soort verhullende formuleringen – en dat we ’s avonds uit de Arte-reeks ‘Contacts’ de afleveringen bekeken over Henri Cartier-Bresson en William Klein.
Vandaag ga ik op atelierbezoek bij H. en komen, deze avond bij S., D. en S. op bezoek.
Vandaag ga ik op atelierbezoek bij H. en komen, deze avond bij S., D. en S. op bezoek.
vrijdag 17 juni 2011
wolken 108-109
David Van Reybrouck, Congo
108
Boven de tuinen van de koloniale villa’s waar op zondagmiddag het gerinkel van glazen opklonk, pakten de donkere wolken zich al samen. (223)
109
Het uitzicht is adembenemend. We kunnen meer dan tien kilometer ver kijken: heuvels, vulkanen, smaragdgroene valleien, wolkenformaties, een rookpluim uit het groen, een verre bliksemschicht. (544)
108
Boven de tuinen van de koloniale villa’s waar op zondagmiddag het gerinkel van glazen opklonk, pakten de donkere wolken zich al samen. (223)
109
Het uitzicht is adembenemend. We kunnen meer dan tien kilometer ver kijken: heuvels, vulkanen, smaragdgroene valleien, wolkenformaties, een rookpluim uit het groen, een verre bliksemschicht. (544)
driekleur 57
Door het zwart-witte blokkenpatroon van het linoleum lijkt de vloer net een schaakbord. Er staat een grote, zware mahoniehouten keukenkast die bijna de hele muur in beslag neemt, en het raampje ernaast is echt minuscuul. Dat raampje keek uit op een plaatsje aan de zijkant van het huis en op de tuin van het huis van de buren. Voor de lichtinval uit Beatrix’ eigen tuin zat er een ruit in de achterdeur, maar toen deze foto werd gemaakt hing daar een chintz gordijn voor, met een rood-geel-groen bloemetjespatroon.
Jonathan Coe, De regen voor hij valt, 76-77
Jonathan Coe, De regen voor hij valt, 76-77
driekleur 56
Als ik goed kijk kan ik op de foto net het nummer zien, 47, vlak boven de brievenbus in de voordeur, die mijn vader geel had geverfd, weet ik nog. Niet dat je die kleuren ziet, natuurlijk; het is een zwart-witfoto. Naast de deur zit een klein raampje van matglas, met een versiering erin van glas-in-lood. Die versiering kan ik me nog heel goed herinneren. Een rode cirkel, donker robijnrood, met groene en citroengele stralen eromheen.
Jonathan Coe, De regen voor hij valt, 35
Jonathan Coe, De regen voor hij valt, 35
driekleur 55
Gill, die anders nooit wijn dronk op deze tijd van de dag, voelde haar waarnemingen waziger worden en betrapte zichzelf erop dat ze zomaar geboeid naar de glanzende bel van haar wijnglas zat te turen, gefascineerd door de eigenaardige lichte tint van het gouden vocht dat ze zachtjes in haar hand liet rondgaan. Buiten zou al gauw een okeren zon in zijn laatste vermoeide licht over de daken van Noord-Londen laten schijnen en zou de lucht van paarsrood in zwart veranderen.
Jonathan Coe, De regen voor hij valt, 28
Jonathan Coe, De regen voor hij valt, 28
proza in huis 156-160
28
Paul Auster
Brooklyn dwaasheid
vertaald door Ton Heuvelmans
De Arbeiderspers, 2005
283 p.
16 juni 2011, Brugge
5 euro
in potlood op p. 1: de naam ‘Degraeve’
ongelezen
114
Heinrich Böll
Brieven uit de oorlog 1939-1945
vertaald door Goverdien Hauth-Grubben
De Arbeiderspers, 2007
358 p.
9 augustus 2010
11 euro
geen bijzondere kenmerken
ongelezen
158
Emily Brontë
De woeste hoogte
vertaald door Elisabeth de Roos
Contact, 1948
351 p., geïll.
18 september 1986
60 frank
eigen stempel en nummer (‘441’) in rode inkt; flappen van de wikkel zijn met plakband ingeplakt op de binnenzijde van het voorplat en op p. 1; op de titelbladzijde is de naam van de vorige eigenaar (?) met zwarte viltstift doorgehaald
ongelezen
159
Jeroen Brouwers
Datumloze dagen
Atlas, 2007 (2de druk)
186 p.
geen datum van verwerving
?
geen bijzondere kenmerken
gelezen in november 2007
160
Jeroen Brouwers
Bittere bloemen
Atlas, 2011
285 p.
geen datum van verwerving
?
geen bijzondere kenmerken
gelezen in mei 2011
Paul Auster
Brooklyn dwaasheid
vertaald door Ton Heuvelmans
De Arbeiderspers, 2005
283 p.
16 juni 2011, Brugge
5 euro
in potlood op p. 1: de naam ‘Degraeve’
ongelezen
114
Heinrich Böll
Brieven uit de oorlog 1939-1945
vertaald door Goverdien Hauth-Grubben
De Arbeiderspers, 2007
358 p.
9 augustus 2010
11 euro
geen bijzondere kenmerken
ongelezen
158
Emily Brontë
De woeste hoogte
vertaald door Elisabeth de Roos
Contact, 1948
351 p., geïll.
18 september 1986
60 frank
eigen stempel en nummer (‘441’) in rode inkt; flappen van de wikkel zijn met plakband ingeplakt op de binnenzijde van het voorplat en op p. 1; op de titelbladzijde is de naam van de vorige eigenaar (?) met zwarte viltstift doorgehaald
ongelezen
159
Jeroen Brouwers
Datumloze dagen
Atlas, 2007 (2de druk)
186 p.
geen datum van verwerving
?
geen bijzondere kenmerken
gelezen in november 2007
160
Jeroen Brouwers
Bittere bloemen
Atlas, 2011
285 p.
geen datum van verwerving
?
geen bijzondere kenmerken
gelezen in mei 2011
gisteren en vandaag 164
Van gisteren wil ik onthouden dat de PVDA een lijst heeft openbaar gemaakt van de bedrijven die tien jaar geleden van het interimbureau Adecco geen allochtonen wilden en dat er in de communicatie daarover gebruik werd gemaakt van de code ‘BBB’, wat betekent ‘blanc blue belge’, zijnde een autochtoon koeienras.
Vandaag heb ik een leesclub in Knokke over Revolutionary Road van Richard Yates en daarna een vrije namiddag. Misschien eindelijk nog eens een fietsritje? Vanavond komen de kinderen en S. eten.
Vandaag heb ik een leesclub in Knokke over Revolutionary Road van Richard Yates en daarna een vrije namiddag. Misschien eindelijk nog eens een fietsritje? Vanavond komen de kinderen en S. eten.
donderdag 16 juni 2011
gisteren en vandaag 163
Van gisteren zal ik onthouden dat ik, toen ik naar de heruitzending van Rusland-België, achtste finale op de wereldbeker in Mexico 1986, zat te kijken, moest vaststellen dat ik niet wist dat een voetbalmatch een kwarteeuw nadat hij was gespeeld nog zo spannend kon zijn. Het scheelde geen haar of ik was, toen we wéér gewonnen hadden, opnieuw met m’n vlag de straat op gelopen.
Vandaag moet ik werken. Maar het ziet er naar uit dat ik niet zo laat thuis zal zijn, dus zal er ook tijd zijn voor lectuur en schrijven.
Vandaag moet ik werken. Maar het ziet er naar uit dat ik niet zo laat thuis zal zijn, dus zal er ook tijd zijn voor lectuur en schrijven.
woensdag 15 juni 2011
gisteren en vandaag 162
Van gisteren wil ik onthouden dat ik mijn boek Suspicious Landscapes afwerkte.
Vandaag moet ik nog enkele teksten bewerken voor de Poëziekrant, kan ik wat lezen en moet ik naar Brussel, gaan werken.
Vandaag moet ik nog enkele teksten bewerken voor de Poëziekrant, kan ik wat lezen en moet ik naar Brussel, gaan werken.
tamara drewe
X is een populaire schrijver van speurdersverhalen. Zo populair dat, wanneer hij aankondigt dat hij in wat de laatste aflevering van zijn successerie moet worden zijn detective zal laten vermoorden omdat hij hem zo beu is als kouwe pap, de fans schier in opstand komen.
[Als u niet wilt weten hoe het verhaal van de film loopt, moet u nu ophouden met lezen.]
Op het eind van het verhaal, een hoogst onorigineel verhaal maar een niettemin zeer boeiend verhaal van liefde en overspel, afgunst en wraak – drijfveren die kennelijk ook het schrijversmilieu teisteren, loopt het heel slecht af met X. Op zich is dat geen schokkend nieuws, in een drama moeten er nu eenmaal altijd pineuten zijn. Maar het is de manier waarop X het tijdelijke met het eeuwige verwisselt die mij hier interesseert. Zijn lot voltrekt zich namelijk in twee fasen.
X is, in een wei, in een gevecht verwikkeld met Y. Vrouwenzaken – te ingewikkeld om hier uit de doeken te doen en het doet er eigenlijk niet toe. Y is intellectueel, schrijver van geleerde boeken. Hij tapt dus duidelijk uit een ander vaatje en je zou kunnen zeggen dat in dit gevecht de hoge en de lage cultuur tegenover elkaar staan, de elite versus het populisme, moeilijk tegenover gemakkelijk of hoog- tegenover laaggeschoold.
Y, bleek en onhandig en uiteraard met een uilenbrilletje op zijn neus, lijkt niet tegen het gevecht opgewassen. Maar X struikelt en valt achterover, met zijn hoofd tegen de hoek van de veevoederbak die daar staat. Buiten westen. Je denkt, hij is er aan, maar dat blijkt niet het geval te zijn. X overleeft de eerste fase. Maar dan komt de kudde aangestormd, aangevuurd door die knettergekke hond. De koeien galopperen richting voederbak en ook richting X, die daar voorlopig nog uitgeteld in het slijk ligt. Y slaagt er niet meer in hem weg te slepen en kan niet verhinderen dat de koeienkudde over X heen gaat.
’t Lijkt me geen toeval dat Stephen Frears in Tamara Drewe een kudde over deze schrijver van goedkope literatuur laat gaan. De groep, de kuddegeest.
Y richt zijn geweer op de hond, maar een aristocratische dame is hem te vlug af. Zij mikt en schiet iets sneller. Raak! De traditie overwint.
[Als u niet wilt weten hoe het verhaal van de film loopt, moet u nu ophouden met lezen.]
Op het eind van het verhaal, een hoogst onorigineel verhaal maar een niettemin zeer boeiend verhaal van liefde en overspel, afgunst en wraak – drijfveren die kennelijk ook het schrijversmilieu teisteren, loopt het heel slecht af met X. Op zich is dat geen schokkend nieuws, in een drama moeten er nu eenmaal altijd pineuten zijn. Maar het is de manier waarop X het tijdelijke met het eeuwige verwisselt die mij hier interesseert. Zijn lot voltrekt zich namelijk in twee fasen.
X is, in een wei, in een gevecht verwikkeld met Y. Vrouwenzaken – te ingewikkeld om hier uit de doeken te doen en het doet er eigenlijk niet toe. Y is intellectueel, schrijver van geleerde boeken. Hij tapt dus duidelijk uit een ander vaatje en je zou kunnen zeggen dat in dit gevecht de hoge en de lage cultuur tegenover elkaar staan, de elite versus het populisme, moeilijk tegenover gemakkelijk of hoog- tegenover laaggeschoold.
Y, bleek en onhandig en uiteraard met een uilenbrilletje op zijn neus, lijkt niet tegen het gevecht opgewassen. Maar X struikelt en valt achterover, met zijn hoofd tegen de hoek van de veevoederbak die daar staat. Buiten westen. Je denkt, hij is er aan, maar dat blijkt niet het geval te zijn. X overleeft de eerste fase. Maar dan komt de kudde aangestormd, aangevuurd door die knettergekke hond. De koeien galopperen richting voederbak en ook richting X, die daar voorlopig nog uitgeteld in het slijk ligt. Y slaagt er niet meer in hem weg te slepen en kan niet verhinderen dat de koeienkudde over X heen gaat.
’t Lijkt me geen toeval dat Stephen Frears in Tamara Drewe een kudde over deze schrijver van goedkope literatuur laat gaan. De groep, de kuddegeest.
Y richt zijn geweer op de hond, maar een aristocratische dame is hem te vlug af. Zij mikt en schiet iets sneller. Raak! De traditie overwint.
dinsdag 14 juni 2011
gisteren en vandaag 161 / droom # 38
Van gisteren wil ik onthouden dat ik wakker werd met het droombeeld van een foto van een feestelijk gedekte tafel op een buitenterras met op de achtergrond besneeuwde Alpentoppen. Er stonden zilveren kandelaars op die tafel, en kristallen glazen. Er lagen rode servetten op de borden en een ervan, aan het hoofd van de tafel, was ontsierd door een vlek. De foto heette, zo wist ik in die droom, ‘Vlek’. Van gisteren wil ik ook onthouden dat ik ‘Olé’ van John Coltrane helemaal tot de laatste noot beluisterde en dat ik me nog eens ouderwets sentimenteel liet meesleuren door ‘Sometimes You Can’t Make It On Your Own’ van U2. Ik vergeet ook niet de gunstige indruk die de nieuwe woonst van J. in Geluwe op me maakte.
Vandaag heb ik tijd voor lectuur. Ik wil naar de schoenmaker en vervolgens naar De Slegte omdat ik daar het voorbije weekend het derde en vierde deel van de dagboeken van Viktor Klemperer in de etalage heb zien liggen. Deze namiddag moet ik werken.
Vandaag heb ik tijd voor lectuur. Ik wil naar de schoenmaker en vervolgens naar De Slegte omdat ik daar het voorbije weekend het derde en vierde deel van de dagboeken van Viktor Klemperer in de etalage heb zien liggen. Deze namiddag moet ik werken.
maandag 13 juni 2011
reactie
Ik denk vooral, Pascal, dat de voedingsbodem voor anti-intellectualisme angst is. het is een domein waaruit sommigen zich buitengesloten kunnen voelen. Stand houden en dit leven proberen te verdragen of te beheersen via begrip (intelligere), troost zoeken in verbanden en analyses,emotie in een artistieke manifestatie, in een gedicht ... in plaats van in materiële consumptie ... Sommigen voelen die troost aan als een pantser rond een gebied dat zij vrezen niet te kunnen betreden, waar zij geen toegang tot krijgen – door allerlei omstandigheden ... Voeg daar een zeker snobisme van de andere partij aan toe ... Misschien kunnen we één en ander begrijpen.
S.
S.
gisteren en vandaag 160
Van gisteren moet ik alvast tot donderdag, wanneer ik moet telefoneren om te informeren wat het resultaat zal zijn geweest, onthouden dat ik in het veilinghuis een bod heb gedaan op een schilderijtje, voorstellende een ‘strandscène’. Ik wil ook onthouden dat ik een voorstel formuleerde om ons collectief GG nieuw leven in te blazen, en dat ik verbluft was door de zelfverzekerdheid waarmee Stephen Frears mij met zijn film Tamara Drew, waarvan we ’s avonds de dvd bekeken, op het verkeerde been zette: dit is geen komedie maar een gitzwart drama.
Vandaag moet ik werken voor de Poëziekrant, ga ik helpen verhuizen met J. (van Knesselare naar Ter Hand), en word ik, om vadertjesdag te vieren, verwacht voor het avondeten bij P. en de kinderen. Daarna zal ik, denk ik, nog wat werken aan mijn fotoboek Suspicious Landscapes.
Vandaag moet ik werken voor de Poëziekrant, ga ik helpen verhuizen met J. (van Knesselare naar Ter Hand), en word ik, om vadertjesdag te vieren, verwacht voor het avondeten bij P. en de kinderen. Daarna zal ik, denk ik, nog wat werken aan mijn fotoboek Suspicious Landscapes.
zondag 12 juni 2011
reacties
Ik lees al een hele tijd uw blog, maar het is naar aanleiding van dit stuk dat ik u op FB ging zoeken. Omdat een vinger volgens mij zelden zó juist op de wonde is gelegd.
K.P.
Ik begin hem te lezen. Heb heel lang mijn volkse ik voorrang gegeven, behalve als het over figuratief brons ging. Ook de niet-intellectueel kan wat steun gebruiken. Soms. Dat wist ik. Ik heb geen spijt. Nu plooi ik wat vaker op mezelf terug. Columns en liedjes zijn doorgaans te kort. Zeker! Geestig. Ontspannend. A propos, Pascal, dat buikgevoel. Ik heb er leren kennen die zich dingen lieten zeggen door hun grote... teen!!! Nog verder van het hoofd, dus.
J.D.
Wanneer ik jouw omschrijvingen lees van het beeld dat jij van intellectuelen hebt, dan bestaan intellectuelen nauwelijks in de lage landen. En zeker niet op facebook.
JWL
K.P.
Ik begin hem te lezen. Heb heel lang mijn volkse ik voorrang gegeven, behalve als het over figuratief brons ging. Ook de niet-intellectueel kan wat steun gebruiken. Soms. Dat wist ik. Ik heb geen spijt. Nu plooi ik wat vaker op mezelf terug. Columns en liedjes zijn doorgaans te kort. Zeker! Geestig. Ontspannend. A propos, Pascal, dat buikgevoel. Ik heb er leren kennen die zich dingen lieten zeggen door hun grote... teen!!! Nog verder van het hoofd, dus.
J.D.
Wanneer ik jouw omschrijvingen lees van het beeld dat jij van intellectuelen hebt, dan bestaan intellectuelen nauwelijks in de lage landen. En zeker niet op facebook.
JWL
driekleur 54
Eén shop verkoopt louter strings, waaronder een geweldig model bedrukt met de Angolese vlag. Koordjes en driehoekjes zijn in de nationale rood-zwartkleuren; het communistische logo – een tandwiel, een kapmes en een ster in het juichende geel van de dageraad – staat pal ter hoogte van de schaamheuvel.
David Van Reybrouck, Congo, 571
David Van Reybrouck, Congo, 571
gisteren en vandaag 159
Van gisteren wil ik onthouden dat ik op het grasveld van het parkje nabij Fort Lapin heel wat konijnen zag, en dat O. ’s avonds vertelde dat zijn grootmoeder hem op haar sterfbed verzekerde dat er ‘hierna niets meer kwam’. O. vertelde ook hoe hij ternauwernood in het begin van de jaren zestig een benauwende postvlucht dwars door een onweer boven het Congolese oerwoud overleefde – waarbij hij met zwenkende gespreide armen en wippend op zijn stoel de turbulenties evoceerde – en waarom hij van zijn geloof was gevallen: soep was er op school maar te krijgen, ook op koude winterdagen, als je het bonnetje kon voorleggen dat je ’s ochtends van de pastoor kreeg als je diens vroege mis, voor dag en dauw, bijwoonde en bereid was daarvoor met een nuchtere maag enkele kilometers te voet af te leggen. Hetgeen vaak niet lukte. Dat, vond O., kon toch niet de ware geest van het christelijke geloof representeren.
Vandaag gaan we eens langs in de verkoopzaal om de daar uitgestalde objecten voor de volgende veiling te bekijken, heb ik mijn moeder te gast voor het middageten en gaan we naar de vernissage van de nieuwe tentoonstelling in 44 Gallery.
Vandaag gaan we eens langs in de verkoopzaal om de daar uitgestalde objecten voor de volgende veiling te bekijken, heb ik mijn moeder te gast voor het middageten en gaan we naar de vernissage van de nieuwe tentoonstelling in 44 Gallery.
zaterdag 11 juni 2011
mijn woordenboek 326
ANTI-INTELLECTUALISME
Intellectuelen zijn hoogdravend, niet cool. Ze doen moeilijk. Ze argumenteren om hun stellingen te staven. Maar: wie zich niet met een oneliner weet duidelijk te maken, houdt er verwarde gedachten op na. Intellectuelen houden zich bovendien bezig met onhippe en lastige onderwerpen. Ze zijn wereldvreemd. Ze lezen boeken en komen daar voor uit. Ze zijn niet altijd of zelfs vaak niet grappig. Ze spreken het volk toe vanuit een met koeienhuiden beklede container. Ze verkopen niet. Ze zijn slecht voor de kijkcijfers. Daarom moeten ze, als het hun wordt toegestaan te schrijven, dat doen binnen het opgelegde aantal tekens van de column op de opiniebladzijde. En als ze spreken, hebben ze zich te beperken, zoals iedereen, tot de maximale aandachtsboog van zestien seconden.
Het zijn barre tijden voor intellectuelen. Nog het best van al zouden ze gewoon verdwijnen, onzichtbaar worden gemaakt, uitgeschakeld. Onschadelijk gemaakt. Radiozender Klara heeft dat heel goed begrepen en voert ze gewoon af – zie de vervanging van de diepgravende gesprekken van Rondas door de praatjes van Pat Donnez. Daarom moeten intellectuelen zichzelf onzichtbaar maken, ondergronds gaan, ontkennen dat ze intellectueel zijn. Zo zegt David Van Reybrouck – wiens initiatief G1000 ik overigens formidabel vind, ondersteun, hier aanbeveel en alle succes toewens dat het verdient – in een artikel over dat initiatief: ‘We zijn niet links, we zijn niet intellectueel, en we willen ook “de politiek” of “het land” niet redden. We willen alleen de democratie redden.’
Ik vind het jammer dat David Van Reybrouck zegt dat hij geen intellectueel is. Hij doet dat niet omdat hij daarvan overtuigd is of omdat het waar zou zijn, hij doet het alleen maar om geen mensen af te schrikken en dat zegt veel over het klimaat waarin we leven.
Het anti-intellectualisme is een van de ergste vormen van onverdraagzaamheid, en dat meen ik. Intellectuelen vormen in onze pret- en emocultuur een van de slechtst beschermde minderheden. Dat meen ik ook en ik vind dat elke beschaafde maatschappij, en zeker een zelfverklaarde democratische maatschappij, daar iets aan zou moeten doen. Zij moet garanties inbouwen opdat intellectuelen gehoord blijven worden. Want dat worden ze nu niet genoeg. Behalve door andere intellectuelen, natuurlijk, die weten hoe ze de strategieën van de pret- en emocultuur kunnen omzeilen en in rekening brengen.
In de mate dat het heersende klimaat anti-intellectualistisch is, is het barbaars en infrahumaan. Of posthumaan. Anti-intellectualisten schieten met hun kromlopige schietijzers op een denkbeeldige vijand en beseffen daarbij niet dat zij worden gemanipuleerd. Zij onderschrijven een denigrerende definitie van datgene wat van hen verschilt en verwachten dat zij daar zelf groter en beter van worden. Anti-intellectualisme wordt gevoed door de alliantie van inferioriteitsgevoelens en de in wezen antidemocratische manipulaties van de commerciële media – en u zult mij dat laatste pleonasme vergeven.
Het probleem, want dat is het, is een pseudoprobleem. Wat is immers een ‘intellectualist’? Het woordenboek gewaagt van iemand die het verstand of het intellect een groter vermogen toedicht om de wereld te begrijpen dan bijvoorbeeld het gevoel. Wat is daar mis mee? Dat is trouwens ook niet de reden waarom anti-intellectualisten anti-intellectualistisch zijn. Zij zijn het uit intellectuele luiheid en zij kunnen het zijn omdat intellectuele luiheid in het huidige klimaat niet wordt gesanctioneerd. Integendeel. Hoe meer zij al diegenen die ‘moeilijk’ doen honen, hoe meer zij denken te zullen worden met rust gelaten in hun passieve consumptiezucht en hang naar verdwazing. Het enige wat zij vergeten, is dat de wereld waarin zij leven ‘moeilijk’ is, en dat als de intellectuelen die wereld niet duiden en doorgronden en dus ter discussie stellen, die wereld zal bestendigd worden. Hetgeen niet verkieslijk is, gezien de weinig gunstige toestand van de wereld. De waarschuwingen van de intellectuelen worden ondergesneeuwd onder ruis, reclame en allerhande recurrente uitingen van regressie en restrictie.
Wat doen intellectuelen? Daarop is geen eenduidig antwoord te geven maar één ding is zeker: ze zijn begaan met het goede en wat ze doen heeft met waarheid te maken. Ze hebben die waarheid niet in pacht en dat weten ze ook. Maar ze geloven wel dat er zoiets als waarheid bestaat en ze willen daar naar streven. Ze betrouwen daarbij op de kracht van de rede en van hun vrijheid tot denken, maar ze gaan veel verder dan dat: ze weten heel goed dat de rede tekortschiet om voor de vernieuwing te zorgen die zij nodig hebben om verder te geraken dan enkel de herhaling van de bestaande protocollen. Het verschil tussen een laborant die wetenschappelijke tests uitvoert en een echte wetenschapper ligt in de creativiteit. Een student of assistent of scribent of professor die in zijn papers alleen maar bestaande elementen en fragmenten van andere scribenten en assistenten weet op te snorren en ze vervolgens herschikt, kan geen intellectueel worden genoemd. Hier is hooguit van gesofisticeerde informatieverwerking sprake. Het intellectuele staat veel dichter bij het artistieke, het geniale, het goddelijke. En dat kan alleen doordat de intellectueel een grote dosis irrationaliteit, intuïtie en gevoel in zijn werk toelaat. Geen intellectualisme zonder creativiteit.
Wie tegen het intellectualisme is – en met intellectualisme doel ik op de methode die intellectuelen hanteren, niet op een aberratie van een intellectuele houding –, is op meerdere manieren dom. Hij reduceert een menselijk vermogen dat uiteenlopende functies – rede, gevoel, innovatief inzicht, intuïtie – integreert tot alleen maar het gebruiken van het verstand. Hij belaadt vervolgens dit verkeerd begrepen menselijk vermogen met een negatieve connotatie. Hij vergeet bovendien van zichzelf hoe dom hij is. Hij neemt over vanalles de circulerende meningen over – op basis waarvan? van welke mode? van welke waan van de dag? – en weigert toe te geven dat hij het denkwerk beter zou kunnen delegeren aan mensen die meer in staat zijn om een gefundeerd inzicht te formuleren. Maar de anti-intellectualist heeft lak aan gefundeerde inzichten want die zouden zijn leventje kunnen compliceren.
Anti-intellectualisten kunnen alleen maar zo zijn omdat zij niet alleen het verstand verguizen maar ook omdat zij het niet gebruiken. Zij gebruiken alleen maar hun ‘gezond verstand’ en weigeren te erkennen dat er wellicht nog andere, gevaarlijkere en minder conformistische, vormen van verstand bestaan. Anti-intellectualisme en populisme gaan hand in hand. Indien zij het intellectualisme met argumenten zouden weerleggen, zouden zij zelf op een intellectuele manier bezig zijn en dus hun eigen stelling ondergraven. Zij volgen een gevoel, meerbepaald een buikgevoel – dat is het gevoel dat in het lichaam het verst verwijderd is van het verstand, waarvan gezegd wordt dat het in de hersenen zetelt. Zij kunnen dus geen gelijk hebben, want dat kun je niet hebben op basis van een gevoel alleen. Waarheid die enkel op emotie gebaseerd is, kan geen waarheid zijn.
Het enige wat anti-intellectualisten doen, is, uitermate passief, zoals een spiegel of een regenplas passief kan zijn, een breder maatschappelijk fenomeen weerspiegelen.
Ik heb zelf al vele keren met anti-intellectualisme te maken gehad. Ik ben al verscheidene keren afgerekend op het feit dat ik mij over bepaalde zaken een mening vorm. Ik heb er al vriendschappen op stuk zien lopen. Ik vond nooit een afdoende commentaar op de weigering om mee te denken, en op inferioriteitsgevoelens. Men verweet mij ‘over alles een mening te hebben’. Ik heb niet over álles een mening, maar ik blijf het schandalig vinden over bepaalde dingen géén mening te hebben. Meer zelfs: ik beschouw het als mijn morele plicht om over bepaalde dingen een mening te hebben.
Het anti-intellectualisme van sommige van mijn medemensen heeft mij al vaak gekwetst. Dat verklaart het feit dat ik gevoelig ben voor dit onderwerp. Waarmee ik meteen illustreer dat rede en verstand niet álles verklaren.
Intellectuelen zijn hoogdravend, niet cool. Ze doen moeilijk. Ze argumenteren om hun stellingen te staven. Maar: wie zich niet met een oneliner weet duidelijk te maken, houdt er verwarde gedachten op na. Intellectuelen houden zich bovendien bezig met onhippe en lastige onderwerpen. Ze zijn wereldvreemd. Ze lezen boeken en komen daar voor uit. Ze zijn niet altijd of zelfs vaak niet grappig. Ze spreken het volk toe vanuit een met koeienhuiden beklede container. Ze verkopen niet. Ze zijn slecht voor de kijkcijfers. Daarom moeten ze, als het hun wordt toegestaan te schrijven, dat doen binnen het opgelegde aantal tekens van de column op de opiniebladzijde. En als ze spreken, hebben ze zich te beperken, zoals iedereen, tot de maximale aandachtsboog van zestien seconden.
Het zijn barre tijden voor intellectuelen. Nog het best van al zouden ze gewoon verdwijnen, onzichtbaar worden gemaakt, uitgeschakeld. Onschadelijk gemaakt. Radiozender Klara heeft dat heel goed begrepen en voert ze gewoon af – zie de vervanging van de diepgravende gesprekken van Rondas door de praatjes van Pat Donnez. Daarom moeten intellectuelen zichzelf onzichtbaar maken, ondergronds gaan, ontkennen dat ze intellectueel zijn. Zo zegt David Van Reybrouck – wiens initiatief G1000 ik overigens formidabel vind, ondersteun, hier aanbeveel en alle succes toewens dat het verdient – in een artikel over dat initiatief: ‘We zijn niet links, we zijn niet intellectueel, en we willen ook “de politiek” of “het land” niet redden. We willen alleen de democratie redden.’
Ik vind het jammer dat David Van Reybrouck zegt dat hij geen intellectueel is. Hij doet dat niet omdat hij daarvan overtuigd is of omdat het waar zou zijn, hij doet het alleen maar om geen mensen af te schrikken en dat zegt veel over het klimaat waarin we leven.
Het anti-intellectualisme is een van de ergste vormen van onverdraagzaamheid, en dat meen ik. Intellectuelen vormen in onze pret- en emocultuur een van de slechtst beschermde minderheden. Dat meen ik ook en ik vind dat elke beschaafde maatschappij, en zeker een zelfverklaarde democratische maatschappij, daar iets aan zou moeten doen. Zij moet garanties inbouwen opdat intellectuelen gehoord blijven worden. Want dat worden ze nu niet genoeg. Behalve door andere intellectuelen, natuurlijk, die weten hoe ze de strategieën van de pret- en emocultuur kunnen omzeilen en in rekening brengen.
In de mate dat het heersende klimaat anti-intellectualistisch is, is het barbaars en infrahumaan. Of posthumaan. Anti-intellectualisten schieten met hun kromlopige schietijzers op een denkbeeldige vijand en beseffen daarbij niet dat zij worden gemanipuleerd. Zij onderschrijven een denigrerende definitie van datgene wat van hen verschilt en verwachten dat zij daar zelf groter en beter van worden. Anti-intellectualisme wordt gevoed door de alliantie van inferioriteitsgevoelens en de in wezen antidemocratische manipulaties van de commerciële media – en u zult mij dat laatste pleonasme vergeven.
Het probleem, want dat is het, is een pseudoprobleem. Wat is immers een ‘intellectualist’? Het woordenboek gewaagt van iemand die het verstand of het intellect een groter vermogen toedicht om de wereld te begrijpen dan bijvoorbeeld het gevoel. Wat is daar mis mee? Dat is trouwens ook niet de reden waarom anti-intellectualisten anti-intellectualistisch zijn. Zij zijn het uit intellectuele luiheid en zij kunnen het zijn omdat intellectuele luiheid in het huidige klimaat niet wordt gesanctioneerd. Integendeel. Hoe meer zij al diegenen die ‘moeilijk’ doen honen, hoe meer zij denken te zullen worden met rust gelaten in hun passieve consumptiezucht en hang naar verdwazing. Het enige wat zij vergeten, is dat de wereld waarin zij leven ‘moeilijk’ is, en dat als de intellectuelen die wereld niet duiden en doorgronden en dus ter discussie stellen, die wereld zal bestendigd worden. Hetgeen niet verkieslijk is, gezien de weinig gunstige toestand van de wereld. De waarschuwingen van de intellectuelen worden ondergesneeuwd onder ruis, reclame en allerhande recurrente uitingen van regressie en restrictie.
Wat doen intellectuelen? Daarop is geen eenduidig antwoord te geven maar één ding is zeker: ze zijn begaan met het goede en wat ze doen heeft met waarheid te maken. Ze hebben die waarheid niet in pacht en dat weten ze ook. Maar ze geloven wel dat er zoiets als waarheid bestaat en ze willen daar naar streven. Ze betrouwen daarbij op de kracht van de rede en van hun vrijheid tot denken, maar ze gaan veel verder dan dat: ze weten heel goed dat de rede tekortschiet om voor de vernieuwing te zorgen die zij nodig hebben om verder te geraken dan enkel de herhaling van de bestaande protocollen. Het verschil tussen een laborant die wetenschappelijke tests uitvoert en een echte wetenschapper ligt in de creativiteit. Een student of assistent of scribent of professor die in zijn papers alleen maar bestaande elementen en fragmenten van andere scribenten en assistenten weet op te snorren en ze vervolgens herschikt, kan geen intellectueel worden genoemd. Hier is hooguit van gesofisticeerde informatieverwerking sprake. Het intellectuele staat veel dichter bij het artistieke, het geniale, het goddelijke. En dat kan alleen doordat de intellectueel een grote dosis irrationaliteit, intuïtie en gevoel in zijn werk toelaat. Geen intellectualisme zonder creativiteit.
Wie tegen het intellectualisme is – en met intellectualisme doel ik op de methode die intellectuelen hanteren, niet op een aberratie van een intellectuele houding –, is op meerdere manieren dom. Hij reduceert een menselijk vermogen dat uiteenlopende functies – rede, gevoel, innovatief inzicht, intuïtie – integreert tot alleen maar het gebruiken van het verstand. Hij belaadt vervolgens dit verkeerd begrepen menselijk vermogen met een negatieve connotatie. Hij vergeet bovendien van zichzelf hoe dom hij is. Hij neemt over vanalles de circulerende meningen over – op basis waarvan? van welke mode? van welke waan van de dag? – en weigert toe te geven dat hij het denkwerk beter zou kunnen delegeren aan mensen die meer in staat zijn om een gefundeerd inzicht te formuleren. Maar de anti-intellectualist heeft lak aan gefundeerde inzichten want die zouden zijn leventje kunnen compliceren.
Anti-intellectualisten kunnen alleen maar zo zijn omdat zij niet alleen het verstand verguizen maar ook omdat zij het niet gebruiken. Zij gebruiken alleen maar hun ‘gezond verstand’ en weigeren te erkennen dat er wellicht nog andere, gevaarlijkere en minder conformistische, vormen van verstand bestaan. Anti-intellectualisme en populisme gaan hand in hand. Indien zij het intellectualisme met argumenten zouden weerleggen, zouden zij zelf op een intellectuele manier bezig zijn en dus hun eigen stelling ondergraven. Zij volgen een gevoel, meerbepaald een buikgevoel – dat is het gevoel dat in het lichaam het verst verwijderd is van het verstand, waarvan gezegd wordt dat het in de hersenen zetelt. Zij kunnen dus geen gelijk hebben, want dat kun je niet hebben op basis van een gevoel alleen. Waarheid die enkel op emotie gebaseerd is, kan geen waarheid zijn.
Het enige wat anti-intellectualisten doen, is, uitermate passief, zoals een spiegel of een regenplas passief kan zijn, een breder maatschappelijk fenomeen weerspiegelen.
Ik heb zelf al vele keren met anti-intellectualisme te maken gehad. Ik ben al verscheidene keren afgerekend op het feit dat ik mij over bepaalde zaken een mening vorm. Ik heb er al vriendschappen op stuk zien lopen. Ik vond nooit een afdoende commentaar op de weigering om mee te denken, en op inferioriteitsgevoelens. Men verweet mij ‘over alles een mening te hebben’. Ik heb niet over álles een mening, maar ik blijf het schandalig vinden over bepaalde dingen géén mening te hebben. Meer zelfs: ik beschouw het als mijn morele plicht om over bepaalde dingen een mening te hebben.
Het anti-intellectualisme van sommige van mijn medemensen heeft mij al vaak gekwetst. Dat verklaart het feit dat ik gevoelig ben voor dit onderwerp. Waarmee ik meteen illustreer dat rede en verstand niet álles verklaren.
facebookbericht 288
@ Staf Dewilde, die stelt dat het feit dat een groot deel van de – volgens de recentste opiniepeiling – 5 procent nieuwe kiezers voor de N-VA uit het Vlaams Belang afkomstig is goed nieuws is
de overstap van extremisten van VB naar N-VA is géén goed nieuws; beter ware het dat ze daar bleven, onmachtig en onschadelijk gemaakt achter het cordon sanitaire; nu zullen ze proberen alsnog hun wil door te drukken via een salonfähige partij; zie Van Aelst en de weigering van De Wever om Van Aelst te veroordelen; zie ook de verharding van de N-VA mbt migratie en justitie nadat het VB aankondigde opnieuw de handschoen en de bezem uit de kast te halen
de overstap van extremisten van VB naar N-VA is géén goed nieuws; beter ware het dat ze daar bleven, onmachtig en onschadelijk gemaakt achter het cordon sanitaire; nu zullen ze proberen alsnog hun wil door te drukken via een salonfähige partij; zie Van Aelst en de weigering van De Wever om Van Aelst te veroordelen; zie ook de verharding van de N-VA mbt migratie en justitie nadat het VB aankondigde opnieuw de handschoen en de bezem uit de kast te halen
gisteren en vandaag 158
Van gisteren wil ik onthouden dat ik vanuit gewaardeerde hoeken complimenten kreeg voor mijn tekst over Congo van David Van Reybrouck en voor mijn fotografie.
Vandaag moet ik wat werken voor de Poëziekrant en mijn fiets ophalen bij de fietsmaker. Er zal tijd zijn voor lectuur en schrijven. Vanavond trakteert S. voor haar verjaardag op een etentje met D. en O.
Vandaag moet ik wat werken voor de Poëziekrant en mijn fiets ophalen bij de fietsmaker. Er zal tijd zijn voor lectuur en schrijven. Vanavond trakteert S. voor haar verjaardag op een etentje met D. en O.
vrijdag 10 juni 2011
gisteren en vandaag 157
Van gisteren wil ik onthouden dat A. vertelde hoe het ‘klein ventje van Elverdinge’ waarover Willem Vermandere zingt de dag zelf dat Vermandere voor het eerst in Elverdinge zou optreden overleed en dat daardoor de voor het ‘klein ventje’ gereserveerde stoel naast de burgemeester leeg bleef.
Vandaag moet ik de debuten voor de volgende Poëziekrant afwerken. De rest van de tijd zal opgaan in lectuur, schrijven, boodschappen, koken en eten met de kinderen en S.
Vandaag moet ik de debuten voor de volgende Poëziekrant afwerken. De rest van de tijd zal opgaan in lectuur, schrijven, boodschappen, koken en eten met de kinderen en S.
donderdag 9 juni 2011
baraque lecture 92
Eerst moet ik mijn enthousiasme en bewondering temperen met enkele tegenindicaties.
De methode. Hoe heeft David Van Reybrouck dat in godsnaam klaargespeeld? Hoe kan het dat hij, jonge snaak zonder of met nauwelijks enige adelbrieven in de edele discipline van de historiografie, naast poëzie, proza, essayistiek en dramaturgie nu opeens met een door zeer velen bejubelde turf over Congo komt aanzetten? Een boek, niet zonder ambitie kortweg Congo genaamd, dat de auteur, geheel conform de postmoderne historiografische opvattingen, Een geschiedenis noemt. Neenee, daar struikelen wij niet over. Elke geschiedschrijving kan niet méér ophangen dan een versie van de feiten. Het totale overzicht is onmogelijk, nooit waardenvrij, altijd beperkt en beperkend – en de geschiedschrijver kan daar maar beter voor uitkomen, dan is zijn lezer meteen ook gewaarschuwd. Maar dat betekent niet dat het historiografisch werk niet wetenschappelijk moet zijn. David Van Reybroucks Congo is dat zeker, maar in welke mate? In welke mate is zijn onderzoek waterdicht? Is zijn bibliografie volledig? Komt alles wel voldoende en met dezelfde (kritische) belichting ter sprake? Ludo De Witte bijvoorbeeld, auteur van het boek De moord op Lumumba, dat indertijd de aanzet vormde tot een parlementaire commissie die deze voor het Belgische establishment bijzonder pijnlijke episode uitspitte, signaleerde mij dat je toch onmogelijk ‘een’ geschiedenis van Congo kunt schrijven zonder ook maar één keer de namen van de Belgische premiers Martens en Tindemans te noemen, of van het Belgische bedrijf Acec. Op basis van welke criteria heeft Van Reybrouck zijn bronnen en, meer specifiek want hij hanteert voor zijn onderzoek zeer nadrukkelijk de interviewtechniek, zijn gesprekspartners geselecteerd? Garanderen zij hem een objectieve en exhaustieve benadering? Deze vraag is des te relevanter omdat je toch, op basis van de beschrijvingen die Van Reybrouck zelf geeft, de indruk krijgt dat we af en toe oog in oog komen te zitten met fantasten en weirdo’s. Bovendien, en dat is zeker geen zijdelingse opmerking, bemoeilijkt Van Reybroucks neiging om ‘mooi’ te schrijven hier en daar toch ook het geloof in het wetenschappelijk en objectief karakter van zijn studie. Ook de verwarring die ontstond toen zijn boek een ‘literaire’ prijs kreeg, heeft hiertoe bijgedragen.
Met betrekking tot al deze vragen kun je op basis van enkel dit boek geen uitsluitsel verkrijgen. Je zou alles moeten kunnen checken en er andere versies en bronnen naast leggen. Maar je vóelt gewoon aan dat je té afhankelijk bent van deze auteur. Zijn boek is zonder meer indrukwekkend, maar hoe zit het met de deskundigheid? En zijn de bedoelingen altijd bonafide? Dat zijn ze ongetwijfeld, maar bronnen kunnen auteurs manipuleren, dat weet elke journalist. Ook daar stuiten we op een manco: soms lijkt Van Reybrouck te veel journalist en te weinig wetenschapper. Maar dat is slechts een indruk, het ontbreekt mij aan de tijd, de expertise en de zin om dit hard te maken.
Maar ik vang dus wel geruchten op die minder enthousiast zijn over het werk van Van Reybrouck. Onder meer van Ludo De Witte, maar ook van bijvoorbeeld Joris Note, die een tijd geleden op De Wereld Morgen een stuk publiceerde waarin hij de details en de teneur van Van Reybroucks visie op de Lumumba-episode onder de loep legde en als zeer tendentieus ontmaskerde. In elk geval liggen de visies van Note en Van Reybrouck hier zo ver uit elkaar dat je je begint af te vragen wie welke agenda dient. Het incident levert in elk geval boeiende stof op voor een oefening in kritische beoordeling van geschiedschrijving.
Tot daar de tegenindicaties. Anderzijds, en ik wil dat op deze balans de positieve indruk doorweegt, doe ik mijn pet af voor de prestatie van David Van Reybrouck.
Soms wordt de situatie in dat immense land zo ingewikkeld, dat je het hem nauwelijks kwalijk kuntnemen dat hij er niet meer in slaagt om het zodanig uit te leggen dat je eens en voor altijd haarscherp voor ogen staat welke factie, welke kolking in de loop van de geschiedenis, welke ondoorzichtige motieven nu weer aan de basis liggen van deze of gene verwikkeling. Het land is rijk, zegt Van Reybrouck op een gegeven ogenblik (maar ik weet niet meer waar en citeer hier dus maar voor de raap) aan grondstoffen en talen maar ook aan afkortingen, en dan heeft hij het over de politieke partijen en – vooral – partijtjes. En in dat bos de bomen nog zien, is, zeker voor een land waar het evenaarswoud nog een belangrijk part van het grondgebied inneemt, geen sinecure. Van deze passages bewaar ik vooral een indruk van grondeloze en hopeloos makende verwarring. Andere passages zijn dan weer, ondanks de omvang en complexiteit van het onderwerp, ongemeen helder. En daar vooral schuilt de grote verdienste van David Van Reybrouck. Door zijn klare, beeldende stijl slaagt hij erin zijn onderwerp beklijvend uiteen te zetten, interessant te maken, als belangrijk voor te stellen, ook bij lezers zoals ikzelf die er aanvankelijk maar weinig belangstelling voor opbrachten. (Ik ben Congo beginnen te lezen niet omdat ik daar nu zo’n interesse voor had maar omdat ik wou weten welke in eerste instantie literaire kwaliteiten er nu achter de hype van dat boek staken, en omdat ik eerder gecharmeerd was geweest van Van Reybroucks De plaag.)
Zo vind ik de beschrijving van de aankomst per boot bij de monding van de Congostroom in de Atlantische Oceaan, waarmee Van Reybrouck helemaal in het begin van zijn boek de lezer verleidt en als het ware in het onderwerp binnentrekt, meesterlijk. De passages over de vreselijke Hutu- en Tutsitoestanden in Oost-Congo zijn met de gepaste betrokkenheid en bewogenheid geschreven. In de laatste hoofdstukken schrijft Van Reybrouck ongemeen helder over hoe de politieke dictatuur is geïmplodeerd en quasi ongemerkt is overgegaan naar de nieuwe dictaturen van religie en commercie. Dat lijkt mij een ongemeen schrandere cultuuranalyse.
En zo zijn er nog veel meer waardevolle en interessante passages aan te stippen in dit bijzondere boek. Een van de sterke punten is ongetwijfeld dat David Van Reybrouck niet alleen een hele Congo-bibliotheek heeft doorploegd maar zelf ook meerdere keren het land heeft bereisd en er de gelegenheden heeft aangegrepen en opgezocht – wat soms moed vergde – om met eigen ogen en oren informatie op te slaan. Ik zou zeggen: zeker lezen, maar dan wel met een kritisch oog! Hopelijk staat er iemand op die, zoals Joris Note heeft gedaan met de Lumumba-passage, de hele turf eens aan een eerlijke en onbevooroordeelde kritiek onderwerpt. Niet gedreven door naijver maar door het ethos van de ware wetenschapper.
De methode. Hoe heeft David Van Reybrouck dat in godsnaam klaargespeeld? Hoe kan het dat hij, jonge snaak zonder of met nauwelijks enige adelbrieven in de edele discipline van de historiografie, naast poëzie, proza, essayistiek en dramaturgie nu opeens met een door zeer velen bejubelde turf over Congo komt aanzetten? Een boek, niet zonder ambitie kortweg Congo genaamd, dat de auteur, geheel conform de postmoderne historiografische opvattingen, Een geschiedenis noemt. Neenee, daar struikelen wij niet over. Elke geschiedschrijving kan niet méér ophangen dan een versie van de feiten. Het totale overzicht is onmogelijk, nooit waardenvrij, altijd beperkt en beperkend – en de geschiedschrijver kan daar maar beter voor uitkomen, dan is zijn lezer meteen ook gewaarschuwd. Maar dat betekent niet dat het historiografisch werk niet wetenschappelijk moet zijn. David Van Reybroucks Congo is dat zeker, maar in welke mate? In welke mate is zijn onderzoek waterdicht? Is zijn bibliografie volledig? Komt alles wel voldoende en met dezelfde (kritische) belichting ter sprake? Ludo De Witte bijvoorbeeld, auteur van het boek De moord op Lumumba, dat indertijd de aanzet vormde tot een parlementaire commissie die deze voor het Belgische establishment bijzonder pijnlijke episode uitspitte, signaleerde mij dat je toch onmogelijk ‘een’ geschiedenis van Congo kunt schrijven zonder ook maar één keer de namen van de Belgische premiers Martens en Tindemans te noemen, of van het Belgische bedrijf Acec. Op basis van welke criteria heeft Van Reybrouck zijn bronnen en, meer specifiek want hij hanteert voor zijn onderzoek zeer nadrukkelijk de interviewtechniek, zijn gesprekspartners geselecteerd? Garanderen zij hem een objectieve en exhaustieve benadering? Deze vraag is des te relevanter omdat je toch, op basis van de beschrijvingen die Van Reybrouck zelf geeft, de indruk krijgt dat we af en toe oog in oog komen te zitten met fantasten en weirdo’s. Bovendien, en dat is zeker geen zijdelingse opmerking, bemoeilijkt Van Reybroucks neiging om ‘mooi’ te schrijven hier en daar toch ook het geloof in het wetenschappelijk en objectief karakter van zijn studie. Ook de verwarring die ontstond toen zijn boek een ‘literaire’ prijs kreeg, heeft hiertoe bijgedragen.
Met betrekking tot al deze vragen kun je op basis van enkel dit boek geen uitsluitsel verkrijgen. Je zou alles moeten kunnen checken en er andere versies en bronnen naast leggen. Maar je vóelt gewoon aan dat je té afhankelijk bent van deze auteur. Zijn boek is zonder meer indrukwekkend, maar hoe zit het met de deskundigheid? En zijn de bedoelingen altijd bonafide? Dat zijn ze ongetwijfeld, maar bronnen kunnen auteurs manipuleren, dat weet elke journalist. Ook daar stuiten we op een manco: soms lijkt Van Reybrouck te veel journalist en te weinig wetenschapper. Maar dat is slechts een indruk, het ontbreekt mij aan de tijd, de expertise en de zin om dit hard te maken.
Maar ik vang dus wel geruchten op die minder enthousiast zijn over het werk van Van Reybrouck. Onder meer van Ludo De Witte, maar ook van bijvoorbeeld Joris Note, die een tijd geleden op De Wereld Morgen een stuk publiceerde waarin hij de details en de teneur van Van Reybroucks visie op de Lumumba-episode onder de loep legde en als zeer tendentieus ontmaskerde. In elk geval liggen de visies van Note en Van Reybrouck hier zo ver uit elkaar dat je je begint af te vragen wie welke agenda dient. Het incident levert in elk geval boeiende stof op voor een oefening in kritische beoordeling van geschiedschrijving.
Tot daar de tegenindicaties. Anderzijds, en ik wil dat op deze balans de positieve indruk doorweegt, doe ik mijn pet af voor de prestatie van David Van Reybrouck.
Soms wordt de situatie in dat immense land zo ingewikkeld, dat je het hem nauwelijks kwalijk kuntnemen dat hij er niet meer in slaagt om het zodanig uit te leggen dat je eens en voor altijd haarscherp voor ogen staat welke factie, welke kolking in de loop van de geschiedenis, welke ondoorzichtige motieven nu weer aan de basis liggen van deze of gene verwikkeling. Het land is rijk, zegt Van Reybrouck op een gegeven ogenblik (maar ik weet niet meer waar en citeer hier dus maar voor de raap) aan grondstoffen en talen maar ook aan afkortingen, en dan heeft hij het over de politieke partijen en – vooral – partijtjes. En in dat bos de bomen nog zien, is, zeker voor een land waar het evenaarswoud nog een belangrijk part van het grondgebied inneemt, geen sinecure. Van deze passages bewaar ik vooral een indruk van grondeloze en hopeloos makende verwarring. Andere passages zijn dan weer, ondanks de omvang en complexiteit van het onderwerp, ongemeen helder. En daar vooral schuilt de grote verdienste van David Van Reybrouck. Door zijn klare, beeldende stijl slaagt hij erin zijn onderwerp beklijvend uiteen te zetten, interessant te maken, als belangrijk voor te stellen, ook bij lezers zoals ikzelf die er aanvankelijk maar weinig belangstelling voor opbrachten. (Ik ben Congo beginnen te lezen niet omdat ik daar nu zo’n interesse voor had maar omdat ik wou weten welke in eerste instantie literaire kwaliteiten er nu achter de hype van dat boek staken, en omdat ik eerder gecharmeerd was geweest van Van Reybroucks De plaag.)
Zo vind ik de beschrijving van de aankomst per boot bij de monding van de Congostroom in de Atlantische Oceaan, waarmee Van Reybrouck helemaal in het begin van zijn boek de lezer verleidt en als het ware in het onderwerp binnentrekt, meesterlijk. De passages over de vreselijke Hutu- en Tutsitoestanden in Oost-Congo zijn met de gepaste betrokkenheid en bewogenheid geschreven. In de laatste hoofdstukken schrijft Van Reybrouck ongemeen helder over hoe de politieke dictatuur is geïmplodeerd en quasi ongemerkt is overgegaan naar de nieuwe dictaturen van religie en commercie. Dat lijkt mij een ongemeen schrandere cultuuranalyse.
En zo zijn er nog veel meer waardevolle en interessante passages aan te stippen in dit bijzondere boek. Een van de sterke punten is ongetwijfeld dat David Van Reybrouck niet alleen een hele Congo-bibliotheek heeft doorploegd maar zelf ook meerdere keren het land heeft bereisd en er de gelegenheden heeft aangegrepen en opgezocht – wat soms moed vergde – om met eigen ogen en oren informatie op te slaan. Ik zou zeggen: zeker lezen, maar dan wel met een kritisch oog! Hopelijk staat er iemand op die, zoals Joris Note heeft gedaan met de Lumumba-passage, de hele turf eens aan een eerlijke en onbevooroordeelde kritiek onderwerpt. Niet gedreven door naijver maar door het ethos van de ware wetenschapper.
Abonneren op:
Posts (Atom)