Gill, die anders nooit wijn dronk op deze tijd van de dag, voelde haar waarnemingen waziger worden en betrapte zichzelf erop dat ze zomaar geboeid naar de glanzende bel van haar wijnglas zat te turen, gefascineerd door de eigenaardige lichte tint van het gouden vocht dat ze zachtjes in haar hand liet rondgaan. Buiten zou al gauw een okeren zon in zijn laatste vermoeide licht over de daken van Noord-Londen laten schijnen en zou de lucht van paarsrood in zwart veranderen.
Jonathan Coe, De regen voor hij valt, 28