dinsdag 7 juni 2011

Richard Yates, Revolutionary Road

Richard Yates laat Revolutionary Road niet zomaar met een toneelvoorstelling beginnen. Of, preciezer, met een mislukte toneelvoorstelling. Zijn personages, eens terug in ‘het gewone’ leven, handelen en voelen altijd in een verdubbeld zelfbesef. Ze voelen en wéten dat ze voelen en dat ze aan dat gevoel een uitdrukking horen te geven. Dat gaat natuurlijk niet, het huilen gaat nogal gemakkelijk in lachen over. De hevige gevoelens – liefde, haat – worden halfbewust, onspontaan, nabootsend opgevoerd. Niets is onvermengd oprecht, in de verbeelding speelt altijd een of andere filmster mee die het al eens heeft voorgedaan. En de replieken worden lang op voorhand gerepeteerd.

De structuur van Yates’ verhaal heeft ook veel van dramaturgie, het boek leent zich perfect voor een toneelbewerking: wisselende scènes, duidelijk geprofileerde personages die opkomen en afgaan, een dwingende plot, goed gearticuleerde dialogen…

Yates beschrijft de uitzichtloosheid van het welvarende leven in een Amerikaanse suburb – maar het had net zo goed nu kunnen zijn, in de verkaveling om de hoek. De relaties, carrières, vooruitzichten liggen klemvast – en misschien nog het meest van al: de woonplaatsen. Yates kent duidelijk heel goed de beklemming die je kunt ervaren als je beseft: ‘Dit is nu het huis waar ik de talrijke komende jaren en misschien wel voor de rest van mijn vruchtbare en potente leven ga wonen met mijn partner, die er ook maar een is die de loterij van het leven mij uit het reservoir van vele tienduizenden mogelijkheden heeft aangeleverd.'

Het is een tragisch uitgangspunt. Het leven draait zijn lome cirkels, deze mensen hebben een besef van iets hogers maar weten niet hoe ze boven hun lauwe middelmaat moeten uitstijgen, en ze bekennen zich van de weeromstuit heel conformistisch tot kleinburgerlijke idealen, obligate roddelbijeenkomsten en wederzijdse sociale controle. En ze kijken besmuikt naar de vrouw van het bevriende koppel of naar de secretaresse op het werk die geen weet heeft van hun treurige huwelijk. Ofwel is het het naïeve geloof dat het gras aan de andere kant altijd groener is, ofwel is het cynisch opportunisme.

Richard Yates is stilistisch of literair zeker geen vernieuwer, en ook inhoudelijk niet, maar hij weet wel zijn personages op te voeren, ze tegen elkaar uit te spelen, hun karakters te profileren en de ontknoping van zijn stuk met de vereiste noodwendigheid op ons af te laten komen. Revolutionary Road is een spannend boek. De spanningslijnen worden zorgvuldig uitgezet. Er slingeren nogal wat wapens rond in de eerste hoofdstukken, weinig vriendelijke nevenpersonages laden met hun dreigende optreden de verdenking op zich en zetten de lezer op het verkeerde been, en uiteindelijk krijgt de plot alsnog een onverwachte maar volstrekt plausibele ontknoping.

Maar de kern zit niet in deze spanning of in de psychologie van de karakters. Dit is ook een filosofische roman, een die iets probeert te zeggen over onze tijd, die inderdaad is begonnen in die tweede helft van de jaren vijftig. Het is een tijd waarin er een besef begint te ontstaan van de conventionaliteit van onze waarden, de arbitrariteit van onze conformismen, de ijdelheid van onze strevingen. De uitzichtloosheid van een bestaan waaruit alle transcendentie is verdwenen. We kunnen nu eenmaal niet allemaal de top bereiken en de uitgestelde compensatie van het Rijk Gods, daar geloven we niet meer in. De autoriteit verdwijnt, de vaderfiguur laat het afweten (uitdrukkelijk ook een van de thema’s in het boek: de vader-zoonrelatie). De waarden blijken niets dan woorden te zijn en het geloof dat nodig is om die woorden meer dan woorden te laten zijn, verkruimelt. Er blijft een lege huls over. Met nog wat glans van beleefde omgang en goede manieren, maar een lege huls.

April, het vrouwelijke hoofdpersonage, belichaamt deze filosofische – of existentiële – crisis. Zij is een mislukt actrice (!) en niet bij machte de leegte die door deze mislukking is geopend met een nieuwe bestaansvervulling weg te werken.

In een dispuut, of ruzie – een van de vele – met haar echtgenoot, tegenspeler in het drama, gaat het over de conventionaliteit van de moraal en over volwassenheid. April:

‘Het zijn voor mij enkel wóórden, Frank. Ik zie je praten en ik denk: Verbazingwekkend. Hij dénkt echt zo, die woorden betekenen echt iets voor hem. Het lijkt weleens of ik al mijn hele leven mensen zie praten en dat erbij denk’ – haar stem werd nu onvast – ‘en misschien betekent het dat er iets verschrikkelijks met me aan de hand is, maar het is waar. […]’


Dat ‘onvaste’ in Aprils stem is heel belangrijk. Alle vastigheid, van de waarden, de waarheid, het geloof daarin, glijdt weg. We zijn hier getuige van niets minder dan de doorbraak van de postmoderne bestaansconditie.

En wat blijft er dan over? Dit:

‘Ik weet alleen wat ik voel,’ zei ze ten slotte. ‘En ik weet wat me, naar mijn gevoel, te doen staat.’


‘[N]aar mijn gevoel’. Je kúnt nog iets weten, maar er is geen rede meer om het te gronden. De weg naar emocultuur en sentimentalisme ligt wijd open. Een anti-intellectuele tijd kan beginnen.

Richard Yates situeerde zijn verhaal in 1955 en publiceerde het in 1961.