Van gisteren wil ik onthouden dat ik op het grasveld van het parkje nabij Fort Lapin heel wat konijnen zag, en dat O. ’s avonds vertelde dat zijn grootmoeder hem op haar sterfbed verzekerde dat er ‘hierna niets meer kwam’. O. vertelde ook hoe hij ternauwernood in het begin van de jaren zestig een benauwende postvlucht dwars door een onweer boven het Congolese oerwoud overleefde – waarbij hij met zwenkende gespreide armen en wippend op zijn stoel de turbulenties evoceerde – en waarom hij van zijn geloof was gevallen: soep was er op school maar te krijgen, ook op koude winterdagen, als je het bonnetje kon voorleggen dat je ’s ochtends van de pastoor kreeg als je diens vroege mis, voor dag en dauw, bijwoonde en bereid was daarvoor met een nuchtere maag enkele kilometers te voet af te leggen. Hetgeen vaak niet lukte. Dat, vond O., kon toch niet de ware geest van het christelijke geloof representeren.
Vandaag gaan we eens langs in de verkoopzaal om de daar uitgestalde objecten voor de volgende veiling te bekijken, heb ik mijn moeder te gast voor het middageten en gaan we naar de vernissage van de nieuwe tentoonstelling in 44 Gallery.