ANTI-INTELLECTUALISME
Intellectuelen zijn hoogdravend, niet cool. Ze doen moeilijk. Ze argumenteren om hun stellingen te staven. Maar: wie zich niet met een oneliner weet duidelijk te maken, houdt er verwarde gedachten op na. Intellectuelen houden zich bovendien bezig met onhippe en lastige onderwerpen. Ze zijn wereldvreemd. Ze lezen boeken en komen daar voor uit. Ze zijn niet altijd of zelfs vaak niet grappig. Ze spreken het volk toe vanuit een met koeienhuiden beklede container. Ze verkopen niet. Ze zijn slecht voor de kijkcijfers. Daarom moeten ze, als het hun wordt toegestaan te schrijven, dat doen binnen het opgelegde aantal tekens van de column op de opiniebladzijde. En als ze spreken, hebben ze zich te beperken, zoals iedereen, tot de maximale aandachtsboog van zestien seconden.
Het zijn barre tijden voor intellectuelen. Nog het best van al zouden ze gewoon verdwijnen, onzichtbaar worden gemaakt, uitgeschakeld. Onschadelijk gemaakt. Radiozender Klara heeft dat heel goed begrepen en voert ze gewoon af – zie de vervanging van de diepgravende gesprekken van Rondas door de praatjes van Pat Donnez. Daarom moeten intellectuelen zichzelf onzichtbaar maken, ondergronds gaan, ontkennen dat ze intellectueel zijn. Zo zegt David Van Reybrouck – wiens initiatief G1000 ik overigens formidabel vind, ondersteun, hier aanbeveel en alle succes toewens dat het verdient – in een artikel over dat initiatief: ‘We zijn niet links, we zijn niet intellectueel, en we willen ook “de politiek” of “het land” niet redden. We willen alleen de democratie redden.’
Ik vind het jammer dat David Van Reybrouck zegt dat hij geen intellectueel is. Hij doet dat niet omdat hij daarvan overtuigd is of omdat het waar zou zijn, hij doet het alleen maar om geen mensen af te schrikken en dat zegt veel over het klimaat waarin we leven.
Het anti-intellectualisme is een van de ergste vormen van onverdraagzaamheid, en dat meen ik. Intellectuelen vormen in onze pret- en emocultuur een van de slechtst beschermde minderheden. Dat meen ik ook en ik vind dat elke beschaafde maatschappij, en zeker een zelfverklaarde democratische maatschappij, daar iets aan zou moeten doen. Zij moet garanties inbouwen opdat intellectuelen gehoord blijven worden. Want dat worden ze nu niet genoeg. Behalve door andere intellectuelen, natuurlijk, die weten hoe ze de strategieën van de pret- en emocultuur kunnen omzeilen en in rekening brengen.
In de mate dat het heersende klimaat anti-intellectualistisch is, is het barbaars en infrahumaan. Of posthumaan. Anti-intellectualisten schieten met hun kromlopige schietijzers op een denkbeeldige vijand en beseffen daarbij niet dat zij worden gemanipuleerd. Zij onderschrijven een denigrerende definitie van datgene wat van hen verschilt en verwachten dat zij daar zelf groter en beter van worden. Anti-intellectualisme wordt gevoed door de alliantie van inferioriteitsgevoelens en de in wezen antidemocratische manipulaties van de commerciële media – en u zult mij dat laatste pleonasme vergeven.
Het probleem, want dat is het, is een pseudoprobleem. Wat is immers een ‘intellectualist’? Het woordenboek gewaagt van iemand die het verstand of het intellect een groter vermogen toedicht om de wereld te begrijpen dan bijvoorbeeld het gevoel. Wat is daar mis mee? Dat is trouwens ook niet de reden waarom anti-intellectualisten anti-intellectualistisch zijn. Zij zijn het uit intellectuele luiheid en zij kunnen het zijn omdat intellectuele luiheid in het huidige klimaat niet wordt gesanctioneerd. Integendeel. Hoe meer zij al diegenen die ‘moeilijk’ doen honen, hoe meer zij denken te zullen worden met rust gelaten in hun passieve consumptiezucht en hang naar verdwazing. Het enige wat zij vergeten, is dat de wereld waarin zij leven ‘moeilijk’ is, en dat als de intellectuelen die wereld niet duiden en doorgronden en dus ter discussie stellen, die wereld zal bestendigd worden. Hetgeen niet verkieslijk is, gezien de weinig gunstige toestand van de wereld. De waarschuwingen van de intellectuelen worden ondergesneeuwd onder ruis, reclame en allerhande recurrente uitingen van regressie en restrictie.
Wat doen intellectuelen? Daarop is geen eenduidig antwoord te geven maar één ding is zeker: ze zijn begaan met het goede en wat ze doen heeft met waarheid te maken. Ze hebben die waarheid niet in pacht en dat weten ze ook. Maar ze geloven wel dat er zoiets als waarheid bestaat en ze willen daar naar streven. Ze betrouwen daarbij op de kracht van de rede en van hun vrijheid tot denken, maar ze gaan veel verder dan dat: ze weten heel goed dat de rede tekortschiet om voor de vernieuwing te zorgen die zij nodig hebben om verder te geraken dan enkel de herhaling van de bestaande protocollen. Het verschil tussen een laborant die wetenschappelijke tests uitvoert en een echte wetenschapper ligt in de creativiteit. Een student of assistent of scribent of professor die in zijn papers alleen maar bestaande elementen en fragmenten van andere scribenten en assistenten weet op te snorren en ze vervolgens herschikt, kan geen intellectueel worden genoemd. Hier is hooguit van gesofisticeerde informatieverwerking sprake. Het intellectuele staat veel dichter bij het artistieke, het geniale, het goddelijke. En dat kan alleen doordat de intellectueel een grote dosis irrationaliteit, intuïtie en gevoel in zijn werk toelaat. Geen intellectualisme zonder creativiteit.
Wie tegen het intellectualisme is – en met intellectualisme doel ik op de methode die intellectuelen hanteren, niet op een aberratie van een intellectuele houding –, is op meerdere manieren dom. Hij reduceert een menselijk vermogen dat uiteenlopende functies – rede, gevoel, innovatief inzicht, intuïtie – integreert tot alleen maar het gebruiken van het verstand. Hij belaadt vervolgens dit verkeerd begrepen menselijk vermogen met een negatieve connotatie. Hij vergeet bovendien van zichzelf hoe dom hij is. Hij neemt over vanalles de circulerende meningen over – op basis waarvan? van welke mode? van welke waan van de dag? – en weigert toe te geven dat hij het denkwerk beter zou kunnen delegeren aan mensen die meer in staat zijn om een gefundeerd inzicht te formuleren. Maar de anti-intellectualist heeft lak aan gefundeerde inzichten want die zouden zijn leventje kunnen compliceren.
Anti-intellectualisten kunnen alleen maar zo zijn omdat zij niet alleen het verstand verguizen maar ook omdat zij het niet gebruiken. Zij gebruiken alleen maar hun ‘gezond verstand’ en weigeren te erkennen dat er wellicht nog andere, gevaarlijkere en minder conformistische, vormen van verstand bestaan. Anti-intellectualisme en populisme gaan hand in hand. Indien zij het intellectualisme met argumenten zouden weerleggen, zouden zij zelf op een intellectuele manier bezig zijn en dus hun eigen stelling ondergraven. Zij volgen een gevoel, meerbepaald een buikgevoel – dat is het gevoel dat in het lichaam het verst verwijderd is van het verstand, waarvan gezegd wordt dat het in de hersenen zetelt. Zij kunnen dus geen gelijk hebben, want dat kun je niet hebben op basis van een gevoel alleen. Waarheid die enkel op emotie gebaseerd is, kan geen waarheid zijn.
Het enige wat anti-intellectualisten doen, is, uitermate passief, zoals een spiegel of een regenplas passief kan zijn, een breder maatschappelijk fenomeen weerspiegelen.
Ik heb zelf al vele keren met anti-intellectualisme te maken gehad. Ik ben al verscheidene keren afgerekend op het feit dat ik mij over bepaalde zaken een mening vorm. Ik heb er al vriendschappen op stuk zien lopen. Ik vond nooit een afdoende commentaar op de weigering om mee te denken, en op inferioriteitsgevoelens. Men verweet mij ‘over alles een mening te hebben’. Ik heb niet over álles een mening, maar ik blijf het schandalig vinden over bepaalde dingen géén mening te hebben. Meer zelfs: ik beschouw het als mijn morele plicht om over bepaalde dingen een mening te hebben.
Het anti-intellectualisme van sommige van mijn medemensen heeft mij al vaak gekwetst. Dat verklaart het feit dat ik gevoelig ben voor dit onderwerp. Waarmee ik meteen illustreer dat rede en verstand niet álles verklaren.