ANTIPATHIEK
Ik heb het al een paar keer meegemaakt. Je kunt een persoon niet uitstaan. Je voelt een quasi fysieke afkeer. Je wenst hem, of haar, kwaad toe. Dat is geen aangenaam gevoel. ’t Is niet iets om trots op te zijn. Het confronteert je met een donkere onderlaag in jezelf en op de een of andere manier straalt dat negatief op je af.
Soms weet je het meteen, soms pas na enige tijd. Maar het blijft evengoed onrechtvaardig.
Het is een daad van zelfreiniging je af te vragen waaróm je deze of gene medemens antipathiek vindt. Dit zelfonderzoek kan een louterend effect hebben want als je eerlijk bent, moet je meer dan je lief is toegeven dat de beweegredenen zelf voor je houding vaak nauwelijks of zelfs helemaal niet sympathiek kunnen genoemd worden.
De eerste mogelijkheid, iemand meteen antipathiek vinden, is de meest beschamende. Hier sta je het dichtst bij je instincten. Je strenge afwijzing kan op niets anders gebaseerd zijn dan op een eerste indruk – en die heeft meer dan welvoeglijk kan worden genoemd te maken met fysieke eigenschappen bij de ander en met jouw irrationele voorkeuren of aversies op dat vlak. De meest rudimentaire antipathie is deze die wordt ingegeven door een lichaamsgeur, of door de stem, het voorkomen, de houding. Ook de eerste woorden die de persoon in kwestie uitspreekt, spelen een rol. De enige verzachtende omstandigheid die bij dat laatste kunnen worden ingeroepen, is dat sommige mensen, ook diegenen die zich later zullen ontpoppen als iemand die interessant blijkt te zijn, in die mate onzeker zijn dat ze, in hun poging om meteen een goede indruk te maken, zich erg stuntelig gedragen. Hen enkel op basis van de manier waarop ze zichzelf klunzig introduceren negatief beoordelen, valt niet goed te praten. Maar dat soort fouten wordt gemaakt en het duurt onredelijk lang vooraleer we die eerste, minder gunstige, indruk wegwerken en, na een grondigere kennismaking, tot een juistere inschatting komen.
Een andere weinig verheffende oorsprong van onmiddellijke antipathie is, op basis van een toevallige gelijkenis, de associatie met mensen die wij vroeger antipathiek hebben gevonden. Daar kan het slachtoffer van onze antipathie al helemaal niets aan doen. Het kan voldoende zijn dat hij, of zij, dezelfde voornaam heeft, of hetzelfde jasje draagt, of met eenzelfde accent spreekt als iemand die ooit eerder op weinig plezierige wijze ons levenspad heeft gekruist. Dan mag je nog weten dat je onredelijk bezig bent, het onheil is geschied, en er is schade aangericht die zal moeten worden hersteld.
De tweede mogelijkheid, dat we iemand pas na enige tijd antipathiek vinden, kan ook onrechtvaardig zijn. De eerste indruk wekte in ons positieve gevoelens op. Maar de gang van zaken nadien heeft duidelijk gemaakt dat we ons hebben vergist. Het onrecht zit hem hierin dat we in ons negatieve oordeel de rancune verrekenen die wordt ingegeven door de boosheid jegens onszelf omdat we ons aanvankelijk in de persoon in kwestie hebben vergist. We vonden hem aanvankelijk sympathiek – op basis van al even irrationele voorkeuren: lijfgeur, voorkomen, eerste woorden… – maar hebben om de een of andere reden ons oordeel moeten herzien en slaan dan te zwaar in de andere richting door omdat we ons schamen voor onze aanvankelijke vergissing.
Antipathie heeft welbeschouwd niets van doen met een rationele beslissing. Het is een teken van volwassenheid het gevoel, want dat is het, niet al te vaak toe te laten. Niet dat je iedereen aan je hart moet drukken – dat is ten enenmale onmogelijk. Maar met gewoon wat afstand houden en een onverschilligheid die niet laakbaar is omdat je nu eenmaal niet iedereen sympathiek kunt vinden, kom je al een heel eind weg.
Hoewel, er is een soort onverschilligheid de antipathie voorbij…