Eerst moet ik mijn enthousiasme en bewondering temperen met enkele tegenindicaties.
De methode. Hoe heeft David Van Reybrouck dat in godsnaam klaargespeeld? Hoe kan het dat hij, jonge snaak zonder of met nauwelijks enige adelbrieven in de edele discipline van de historiografie, naast poëzie, proza, essayistiek en dramaturgie nu opeens met een door zeer velen bejubelde turf over Congo komt aanzetten? Een boek, niet zonder ambitie kortweg Congo genaamd, dat de auteur, geheel conform de postmoderne historiografische opvattingen, Een geschiedenis noemt. Neenee, daar struikelen wij niet over. Elke geschiedschrijving kan niet méér ophangen dan een versie van de feiten. Het totale overzicht is onmogelijk, nooit waardenvrij, altijd beperkt en beperkend – en de geschiedschrijver kan daar maar beter voor uitkomen, dan is zijn lezer meteen ook gewaarschuwd. Maar dat betekent niet dat het historiografisch werk niet wetenschappelijk moet zijn. David Van Reybroucks Congo is dat zeker, maar in welke mate? In welke mate is zijn onderzoek waterdicht? Is zijn bibliografie volledig? Komt alles wel voldoende en met dezelfde (kritische) belichting ter sprake? Ludo De Witte bijvoorbeeld, auteur van het boek De moord op Lumumba, dat indertijd de aanzet vormde tot een parlementaire commissie die deze voor het Belgische establishment bijzonder pijnlijke episode uitspitte, signaleerde mij dat je toch onmogelijk ‘een’ geschiedenis van Congo kunt schrijven zonder ook maar één keer de namen van de Belgische premiers Martens en Tindemans te noemen, of van het Belgische bedrijf Acec. Op basis van welke criteria heeft Van Reybrouck zijn bronnen en, meer specifiek want hij hanteert voor zijn onderzoek zeer nadrukkelijk de interviewtechniek, zijn gesprekspartners geselecteerd? Garanderen zij hem een objectieve en exhaustieve benadering? Deze vraag is des te relevanter omdat je toch, op basis van de beschrijvingen die Van Reybrouck zelf geeft, de indruk krijgt dat we af en toe oog in oog komen te zitten met fantasten en weirdo’s. Bovendien, en dat is zeker geen zijdelingse opmerking, bemoeilijkt Van Reybroucks neiging om ‘mooi’ te schrijven hier en daar toch ook het geloof in het wetenschappelijk en objectief karakter van zijn studie. Ook de verwarring die ontstond toen zijn boek een ‘literaire’ prijs kreeg, heeft hiertoe bijgedragen.
Met betrekking tot al deze vragen kun je op basis van enkel dit boek geen uitsluitsel verkrijgen. Je zou alles moeten kunnen checken en er andere versies en bronnen naast leggen. Maar je vóelt gewoon aan dat je té afhankelijk bent van deze auteur. Zijn boek is zonder meer indrukwekkend, maar hoe zit het met de deskundigheid? En zijn de bedoelingen altijd bonafide? Dat zijn ze ongetwijfeld, maar bronnen kunnen auteurs manipuleren, dat weet elke journalist. Ook daar stuiten we op een manco: soms lijkt Van Reybrouck te veel journalist en te weinig wetenschapper. Maar dat is slechts een indruk, het ontbreekt mij aan de tijd, de expertise en de zin om dit hard te maken.
Maar ik vang dus wel geruchten op die minder enthousiast zijn over het werk van Van Reybrouck. Onder meer van Ludo De Witte, maar ook van bijvoorbeeld Joris Note, die een tijd geleden op De Wereld Morgen een stuk publiceerde waarin hij de details en de teneur van Van Reybroucks visie op de Lumumba-episode onder de loep legde en als zeer tendentieus ontmaskerde. In elk geval liggen de visies van Note en Van Reybrouck hier zo ver uit elkaar dat je je begint af te vragen wie welke agenda dient. Het incident levert in elk geval boeiende stof op voor een oefening in kritische beoordeling van geschiedschrijving.
Tot daar de tegenindicaties. Anderzijds, en ik wil dat op deze balans de positieve indruk doorweegt, doe ik mijn pet af voor de prestatie van David Van Reybrouck.
Soms wordt de situatie in dat immense land zo ingewikkeld, dat je het hem nauwelijks kwalijk kuntnemen dat hij er niet meer in slaagt om het zodanig uit te leggen dat je eens en voor altijd haarscherp voor ogen staat welke factie, welke kolking in de loop van de geschiedenis, welke ondoorzichtige motieven nu weer aan de basis liggen van deze of gene verwikkeling. Het land is rijk, zegt Van Reybrouck op een gegeven ogenblik (maar ik weet niet meer waar en citeer hier dus maar voor de raap) aan grondstoffen en talen maar ook aan afkortingen, en dan heeft hij het over de politieke partijen en – vooral – partijtjes. En in dat bos de bomen nog zien, is, zeker voor een land waar het evenaarswoud nog een belangrijk part van het grondgebied inneemt, geen sinecure. Van deze passages bewaar ik vooral een indruk van grondeloze en hopeloos makende verwarring. Andere passages zijn dan weer, ondanks de omvang en complexiteit van het onderwerp, ongemeen helder. En daar vooral schuilt de grote verdienste van David Van Reybrouck. Door zijn klare, beeldende stijl slaagt hij erin zijn onderwerp beklijvend uiteen te zetten, interessant te maken, als belangrijk voor te stellen, ook bij lezers zoals ikzelf die er aanvankelijk maar weinig belangstelling voor opbrachten. (Ik ben Congo beginnen te lezen niet omdat ik daar nu zo’n interesse voor had maar omdat ik wou weten welke in eerste instantie literaire kwaliteiten er nu achter de hype van dat boek staken, en omdat ik eerder gecharmeerd was geweest van Van Reybroucks De plaag.)
Zo vind ik de beschrijving van de aankomst per boot bij de monding van de Congostroom in de Atlantische Oceaan, waarmee Van Reybrouck helemaal in het begin van zijn boek de lezer verleidt en als het ware in het onderwerp binnentrekt, meesterlijk. De passages over de vreselijke Hutu- en Tutsitoestanden in Oost-Congo zijn met de gepaste betrokkenheid en bewogenheid geschreven. In de laatste hoofdstukken schrijft Van Reybrouck ongemeen helder over hoe de politieke dictatuur is geïmplodeerd en quasi ongemerkt is overgegaan naar de nieuwe dictaturen van religie en commercie. Dat lijkt mij een ongemeen schrandere cultuuranalyse.
En zo zijn er nog veel meer waardevolle en interessante passages aan te stippen in dit bijzondere boek. Een van de sterke punten is ongetwijfeld dat David Van Reybrouck niet alleen een hele Congo-bibliotheek heeft doorploegd maar zelf ook meerdere keren het land heeft bereisd en er de gelegenheden heeft aangegrepen en opgezocht – wat soms moed vergde – om met eigen ogen en oren informatie op te slaan. Ik zou zeggen: zeker lezen, maar dan wel met een kritisch oog! Hopelijk staat er iemand op die, zoals Joris Note heeft gedaan met de Lumumba-passage, de hele turf eens aan een eerlijke en onbevooroordeelde kritiek onderwerpt. Niet gedreven door naijver maar door het ethos van de ware wetenschapper.