zondag 14 november 2004

Mijn eigen namen (9)

ACHTERBERG, Gerrit
Op 19 januari 1982 kocht ik de fraaie Querido-uitgave van de Verzamelde gedichten van Gerrit Achterberg. Tot dan toe had elke aanschaf van boeken nog in het teken van de studies gestaan. Van het aanleggen van een echte bibliotheek, ik bedoel een boekenverzameling los van enig praktisch nut, was nog geen sprake. Achterberg was, strikt genomen, mijn allereerste boek. Het 46ste dat fysiek in mijn bezit kwam, maar het nummer één in mijn literaire bibliotheek.
De aanschaf werd ingegeven door twee overwegingen. De eerste was de prijs. De in de speciale aanbieding gevraagde 500 frank, hoewel een flinke hap uit mijn budget vertegenwoordigend, was voor dat 1.054 bladzijden tellende boek niet veel. Het was een mooi boek, en ook dat was een reden om het te willen hebben: gebonden, linnen kaft, een mooie grijze omslag met zorgvuldige typografie. Dit was wellicht een terechte overweging. Mijn exemplaar, een zevende druk uit 1980 (oplage 5.000 exemplaren), kan onmogelijk in waarde zijn verminderd. Daarmee vormt het in mijn inmiddels danig uit de kluiten gewassen bibliotheek een uitzondering.
De tweede overweging betrof de inhoud. Ik kende het werk van Achterberg niet, las in die tijd nauwelijks, of eigenlijk helemaal geen, poëzie. Maar ik wist dat Achterberg een belangrijk dichter was, en ik vertrouwde erop dat ik als échte lezer wel vanzelf bij de poëzie zou uitkomen. De aanschaf van de Verzamelde gedichten van Gerrit Achterberg was met andere woorden een daad van optimisme, een boud negeren van de tijd, een blind geloof in mijn ontwikkeling als lezer.
Deze overweging is onterecht gebleken. De bundel is uitgegroeid tot een symbool van mijn onvermogen om poëzie te lezen, tot een vleesgeworden baken dat in mijn bibliotheek de mogelijke uitbreiding – niet de materiële maar de geestelijke – van mijn lectuurleven afgrenst. Ik weet stilaan dat ik het nooit helemaal zal lezen, die poëzie van Achterberg, laat staan dat ik haar ooit zal beheersen of begrijpen. De fraai ogende bundel is een steen des aanstoots geworden, een veraanschouwelijking van mijn eindigheid als lezer. Een blok die de ingang naar het walhalla der poëten blokkeert.
Ik las ooit de eerste twee bundels die in de verzamelbundel zijn opgenomen, Afvaart en Eiland der ziel, maar daar is me niets van bijgebleven. In de inhoud duidde ik de gedichten aan waarvan ik dacht dat ze me iets hadden gezegd: ‘Herschepping’, ‘Afscheid’, ‘Stil ogenblik’, ‘Bevrediging’… – maar ik weet allang niet meer wát ze me hebben gezegd. En als ik ze nu herlees, overvalt mij een grote verwarring: ‘En de vogelen vervolgden / het lied dat lang geleden was gestaakt / zó ongemerkt, dat wij vergaten / hoe het tot zwijgen was geraakt.’