Ik leidde vandaag twee leesclubbijeenkomsten. Ter tafel lag telkens Austerlitz van W.G. Sebald.
Ik leerde Sebald (1944-2001) toevallig kennen toen zijn eerste in het Nederlands vertaalde boek ‘ter recensie’ op mijn werktafel belandde. Ik ging af op de titel, Melancholische dwaalwegen, en was onmiddellijk verkocht. Het artikel dat ik toen schreef parkeer ik een van de volgende dagen wel eens op deze blog – zo wordt het misschien nog eens door iemand gelezen.
Sebald is mijn favoriete auteur. Het genoemde boek, De émigrés, De ringen van Saturnus en nu dus ook Austerlitz, dat ik vorige week herlas, zijn stuk voor stuk parels: meeslepende, intrigerende, diepzinnige studies van wat het betekent mens te zijn in deze tijd. Of misschien moet ik zeggen: een gevoelig mens te zijn in deze tijd.
Om de een of andere reden, die wellicht te intiem is om hier neer te schrijven, liggen deze boeken mij na aan het hart. Ligt ook deze man mij na aan het hart – het heeft mij echt pijn gedaan toen ik in 2001 vernam dat hij tegen een boom was gereden. (Hij die zo mooi over bomen schreef…)
Het was dan ook niet zonder inzet dat ik vanmorgen en vanmiddag naar de leesclub trok: wat zouden de leesclubleden vinden van het boek waarmee ik hun had opgezadeld? Zou mijn onvoorwaardelijk enthousiasme door hun scepcis op de proef worden gesteld? Austerlitz biedt immers niet het evidente verhaal waarnaar zij – ondanks al mijn weerwerk – nog altijd vaak verlangen; het is een behoorlijk zwaar-op-de-handse constructie waarin niet zo evidente en welbeschouwd nogal sombere thema’s worden uitgewerkt: de onmogelijkheid om een pijnvol verleden te verwerken is er wellicht het belangrijkste van.
Groot was mijn vreugde, mijn pedagogische vreugde, toen ik merkte dat iedereen was aangegrepen door het boek. Het sterkte mij in mijn vertrouwen in het vermogen om ‘de echt waardevolle dingen des levens’ door te geven, en in mijn overtuiging dat dat doorgeven een edele taak is.