woensdag 3 november 2004

Twijfel aan de democratie

Vier jaar geleden had je nog het gesjoemel met de ponskaarten in Florida en het nuchtere, vaststelbare feit dat Gore over de hele Verenigde Staten mathematisch méér stemmen had gekregen dan Bush om je twijfels over de waarde van democratie te rechtvaardigen. En natuurlijk ook de vaststelling dat de president van Amerika was verkozen door nauwelijks een kwart van zijn stemgerechtigde onderdanen (de helft van de niet eens vijftig procent die was komen stemmen). Nu wordt het moeilijker: er lijkt – voorlopig toch – van gesjoemel geen sprake en de Amerikanen zijn blijkbaar de voorbije vier jaar nog in die mate verder versponst dat er nu méér van zijn die voor domheid en eigenbelang kiezen in plaats van voor een laatste sprankel hoop op redelijkheid en redding. (Ik bedoel ook en eigenlijk in de eerste plaats: ecologische redding, waarover ik in het kader van deze verkiezingen weinig heb vernomen.) Je wordt er, in je twijfels over de waarde van democratie, nu toe gedwongen om echt essentiële vragen te stellen: verdient de domheid het wel om zo aan het woord te komen?; is de taal van de meerderheid echt wel de taal die moet worden gesproken?; moet je de richting van het beleid laten bepalen door een angstige, grauwe, manipuleerbare, luie en verdoofde middelmaat? Ik weet het niet meer. Ik weet echt niet meer of ik werkelijk nog een democraat wil zijn.