Vanuit de helikopter is te zien hoe Roger De Vlaminck (in de overlangs gestreepte trui van zijn sponsor) op elke kasseistrook – en ze volgen elkaar snel op, de kasseistroken – zijn tegenstanders van zich af poogt te schudden. Hij komt onwaarschijnlijk snel vooruit. Twee renners achter hem plegen overleg, een ervan gaat De Vlaminck tot de orde roepen. Letterlijk: roepen, met woorden. Achter het televisietoestel hebben we er het gissen naar welke woorden dat zijn, maar dat ze niet fraai bekken, lijkt evident. De Vlaminck geeft niet af en probeert het nog eens. Dan probeert de concurrentie het met dat andere middel: een pion offert al zijn krachten op, haalt de lichtjes voorop rijdende Vlaming in en gaat vlak voor hem uit rijden, iets trager nu. De Vlaminck kan er nauwelijks langs, zo smal is de weg nu weer; hij moet zijn ontsnappingspogingen noodgedwongen even staken…
Duidelijk geïnspireerd door deze helikopterbeelden (maar waar komen die dan weer vandaan), dokkert hij nu zelf over de kasseien. Hij is hier in Picardië aan het rondfietsen terwijl zijn reisgezellen (ze hebben deze nacht met de boot het Kanaal overgestoken vanuit Engeland) iets anders doen. Hij heeft zich, om het zo te zeggen, even afgezonderd. Opeens komt de weg, waar normaal gezien geen kat komt, zoveel is duidelijk, uit op een versperring. Achter drie paaltjes loopt de kasseistrook, smaller nu, een eind door een privé-tuin, waarna hij, na opnieuw drie paaltjes, gewoon doorloopt. Op een van de paaltjes staat een bericht: gelieve hier niet door te rijden. Maar het kán wel, dus maakt hij aanstalten om tegen het verbod in te gaan. (Hij heeft ondertussen wel een sigaret aangestoken.)
In de tuin is iemand de bladeren aan het samenharken. ‘Allez-y’, roept-ie. Rij maar door, maar niet over het gras! Dat doet hij dan maar. Hij leidt zijn fiets tussen twee erg dicht tegen elkaar geplaatste paaltjes door, waarbij hij niet anders kan dan ze met de pedalen raken. Wanneer hij, paffend, langs het huis komt, ziet hij enkele mensen in rieten stoelen koffie drinken en gebak eten, en voor hij het weet is hij bij hen op bezoek (hij gooit net voor het binnengaan zijn peuk op het gazon). Ze moeten duidelijk wat argwaan overwinnen – is hij niet een ordinaire cyclotoerist zoals er hier zo veel passeren dat er zelfs plakkaatjes moeten worden gezet? – maar al vlug wordt hij in de conversatie opgenomen.
Aan de zoon des huizes, die zich duidelijk stierlijk verveelt, toont hij voor hoe veldrijders hun fiets op de schouder nemen om over onberijdbaar terrein toch vooruit te komen. Daarbij stoot hij met zijn stuur de jongen aan onder het oog. De jongen begint, hoewel hij niet erg geraakt kan zijn, op slag te janken: een vervelende situatie. Met de fiets op de schouder daalt onze wielerheld nu een trap af. Hij raakt een stijl van de leuning, een deurstijl, de hoek van een meubel.
Nu bevindt hij zich in een kamer waar enkele op een sofa gezeten mensen naar een televisie kijken: Parijs-Roubaix, De Vlaminck is nog altijd aan het proberen weg te geraken. Hij komt met die mensen in gesprek, een ervan lijkt sprekend op Frans Boenders. Ze worden afgeleid door muziek op de tv: een clip uit de vroege jaren zeventig, ouderwetse heren met lang haar en lange baarden die snedig de gitaar aansnijden, een mooi blond meisje dat zich, hoofdschuddend (headbangend, zouden wij nu zeggen), in het zweet danst. Haar huid glanst, haar décolleté geeft een inkijk op een korsetroze beha. ‘Wie zijn dat ook alweer,’ vraagt Frans Boenders. ‘Procul Harum’, weet de wielertoerist. (Hij heeft het mis, in werkelijkheid, nuja, werkelijkheid, wordt op de gedroomde tv gebracht: ‘Leila’, van de groep waarin Eric Clapton speelt – maar hoe heet die groep alweer?, ik hoorde het op het eind symfonisch uit de bol gaande lied een dag of twee geleden op de radio.)
Tijd om de rit voort te zetten. Onze wielerman wint nog wat informatie in over de reisroute (een aftandse landkaart wordt opengeplooid) en verlaat het huis, nu aan de achterkant. Hij ziet nog even de zoon des huizes: die heeft een flinke jaap onder zijn rechteroog. Toch maar snel wegwezen, denkt de fietser. Hij rijdt nu een eind langs de kust: links, in de verte, het lagergelegen Kanaal, rechts een verlept industriestadje met een vreemd cirkelvormig monument dat je eerder in een Noord-Italiaanse stad zou verwachten. Of op zo’n schilderij van … (hoe heet die nu weer), zo’n perspectivische afbeelding van de ideale stad. Nu goed, het baptisteriumachtige cirkelvormige gebouw staat hier, eigenlijk is het maar een kartonnen replica, erg klein, gemaakt uit stukjes karton die je uit een blad moet knippen, op de stippellijn vouwen en met behulp van uítstekende lipjes aan elkaar moet kleven… De replica staat op een cilindervormige sokkel, die zomaar buiten op straat staat.
Hier eindigt de droom. Rest nog te bepalen welke dagrest mij op de luchtbeelden uit een imaginair tv-verslag van een Parijs-Roubaix uit de jaren zeventig heeft gebracht. Het schiet mij, half wakend, half wakker wordend (vanwege het verlangen dit alles neer te schrijven, wat ik vervolgens dan toch maar doe, tussen kwart voor vijf en half zes in de vroege ochtend), te binnen: het is een zin die ik gisterenavond in het bijna pijnlijk en in elk geval schrijnend mooie Austerlitz van W.G. Sebald heb gelezen:
‘…nooit, zei Austerlitz, zal ik de bochtige monding van de Theems vergeten die voor ons opdook als uit het niets, een drakenstaart, zwart als wagensmeer, die door de invallende nacht kronkelde en waarlangs nu de lichtjes aangingen van Canvey Island, van Sheerness en Southend-on-Sea. Later, toen we in de duisternis een lus maakten boven Picardië en weer op Engeland afkoersten, zagen wij, als we opkeken van de verlichte cijfers en wijzers, door de beglazing van de cockpit het hele schijnbaar stilstaande maar in werkelijkheid langzaam draaiende hemelgewelf zoals ik het nog nooit had gezien…’
Vliegen boven Picardië, dat is toch wat een televisiehelikopter tijdens Parijs-Roubaix doet, niet?
PS
Aanvulling:
Op de naam van de Italiaanse architect waarvan sprake in verband met het cirkelvormige gebouw kon ik niet komen om de heel eenvoudige reden dat hij (het zal wel een hij zijn, zeker?) geen naam heeft: hij wordt aangeduid met 'Omgeving van Piero della Francesca', en het (zeer horizontale) schilderij dat ik voor ogen had, met daarop centraal het cirkelvormige gebouw, heet 'Ideale stad met ronde tempel' en wordt bewaard in het Palazzo Ducale in Urbino.