dinsdag 12 november 2019

LVO 58



De wateren van Maas en Leie vermengen zich nooit met elkaar, behalve, zeer sterk verdund (elke druppel spoelt ooit overal aan, valt ooit op alle plaatsen neer), in de Noordzee. Mijn ouders troffen elkaar aan de Dender, ergens halverwege tussen het uiterste westen en het uiterste oosten van het land.

Vraag: hoe groot kan toeval zijn?

Antwoord: het toeval trekt zich van de maten waarmee wij het meten niets aan. Het is onmeetbaar, onmetelijk. Soms is het zo groot dat wij het niet meer als toeval kunnen herkennen en het een andere naam geven. De ontmoeting van mijn ouders mag dan al, op het onwaarschijnlijke af, toevallig zijn geweest, de twee wegen die naar hun ontmoeting hebben geleid, bestonden uit een aaneenschakeling van onvermijdelijkheden en onafwendbaarheden. Het is maar te bezien hoe je het bekijkt. En zo vertaalt noodzaak zich in willekeur, die op zijn beurt noodzaak wordt.

Ontmoetingen – de manier waarop ze tot stand komen – zijn altijd onwaarschijnlijk. Mijn ouders hadden in hetzelfde land nauwelijks verder van elkaar kunnen opgroeien. Ze hadden een totaal verschillende achtergrond, ze keken anders tegen het leven aan, ze spraken – en dat niet alleen letterlijk – een andere taal. Wat ze wél gemeen hadden, was dat ze allebei als kind niet uitbundig waren verwelkomd. Om het zacht uit te drukken. Maar misschien waren ze zich daar niet eens van bewust. Het lag in die tijd nog niet voor de hand om op elke karaktertrek of karakteristiek een systeempsychologische analyse los te laten. Toch moet het gebrek aan ouderliefde en geborgenheid hun ziel getekend hebben – en misschien was het wel dat gebrek aan warmte dat ze in elkaar herkenden, daar in die ziekenhuiskamer van een Aalsterse longkliniek.

Het ziekenhuis zo ver van zijn Maaslandse geboortegrond was voor de man die mijn vader zou worden maar een zoveelste fase in zijn vroege, door pelgrimages of devotie niet uit te wissen ziekelijkheid, een zoveelste etappe van de lijdensweg die hem naar het Zwitserse sanatorium en de operatietafel zou voeren. Voor mijn moeder was Aalst een nauwelijks minder ver van haar geboortegrond verwijderd tussenstation. De stageplaats in die kliniek, haar door de nonnenbestierde verpleegsterschool in Brugge toebedeelde lot, was een opstap naar het beroep van vroedvrouw dat ze, na nog enkele omzwervingen, later zou uitoefenen.

Cécile Decaluwé ontmoette Fernand Cornet in een verzorgende relatie. Andere aspecten zouden die relatie nog vormgeven en kenmerken, maar tot de dag, een kwarteeuw later, waarop mijn vader zijn huis van zelfbegoocheling met wederzijdse instemming definitief de rug zou toekeren, en daarbij zijn echtgenote en mij, zijn jongste zoon, zou achterlaten, zou zij zijn verpleegster blijven.

(wordt vervolgd)
Lees hier LVO vanaf het begin