maandag 4 november 2019

Olga Tokarczuk, De rustelozen

Het moet toch al een paar jaar geleden zijn dat ik een roman onder ogen kreeg die me het gevoel bezorgde met iets totaal nieuws te worden geconfronteerd, met een schriftuur die mijn kijk op het leven en de wereld aantastte, beïnvloedde, veranderde – en nog wel een tijd zal aantasten, beïnvloeden en veranderen. En dat is, zo schat ik het in, precies wat kersvers Nobelprijswinnares Olga Tokarczuk (1962) heeft beoogd, zo mag blijken uit het hier volgende citaat dat ik aantrof helemaal op het eind van haar sublieme roman De rustelozen: ‘Misschien moet men alleen anders gaan kijken, dit alles scheef bekijken.’

Dat is, denk ik, de suggestie die elke kunst moet proberen in te houden en uit te drukken: dat je de dingen ánders, en wel schééf, kunt en misschien zelfs moet bekijken.

Wanneer je, zeer tegen je zin, bij het eind van De rustelozen aankomt, besef je dat je dit boek zeker nog eens zult moeten herlezen en – als het je gegund is – nog zúlt herlezen want je hebt het gevoel een schat te hebben gevonden op de bodem van een zee. Nu moet je terug naar boven om zuurstof te happen en een breekijzer mee te nemen om de kist open te wrikken en de inhoud verder te taxeren – waarbij niet uit te sluiten valt dat in de schatkist nog meerdere kleinere gesloten doosjes en foedralen en enveloppes zullen worden aangetroffen.

Want inderdaad, precies dat beeld wordt opgeroepen door de structuur: dat van een mooi en gaaf geheel, dat zelf bestaat uit meerdere onderdelen. De roman leest als een hologram: valt het hologram in scherven uit elkaar – lees: haal je het boek tijdens je lectuur uit elkaar – dan blijkt dat in elk van die fragmenten nieuwe perspectieven op het geheel worden geopend. Het geheel waarin, zoals ook Jeroen Brouwers wist, alles naar elkaar verwijst en er niets is dat ook niet iets anders aanraakt. Precies zoals het geheugen werkt, overigens (een geheugen dat met de jaren steeds meer gaten begint te vertonen, gaten die met verhalen moeten worden gedicht – terwijl anderzijds ook, naar verluidt, bij het ouder worden verloren gewaande herinneringen terugkeren): ‘naarmate men ouder wordt, begint het geheugen langzaam zijn holografische afgronden te openen, de ene dag trekt als aan een touwtje de andere tevoorschijn, en die op hun beurt de uren en de minuten die daarop volgen’ (316). Het herinneren is bovendien een levensnoodzakelijke aangelegenheid: ‘als men zich niets herinnert, dan betekent dat, dat het niet heeft bestaan’ (367).

Op die manier vormen de lectuur en de herlectuur van dit boek een eindeloos proces. En kijk, laat dat precies zijn wat ik van écht goede boeken verwacht. Zulke boeken kom je eens in de zoveel jaren tegen; dat is het wat subliem onderscheidt van gewoon maar uitstekend.

Het is moeilijk om uit te leggen waar De rustelozen over gaat. Daar is het te vroeg voor, ik moet het boek opnieuw en opnieuw lezen, laten bezinken, openwrikken. Ik zou het – voorlopig – in vier woorden kunnen proberen: Wie stilstaat, valt om. Zoiets. ‘Terwijl ik op de waterkering naar de stroming stond te staren besefte ik dat – ondanks alle gevaren – wat in beweging was altijd beter zou zijn dan dat wat zich in rust bevond; dat verandering nobeler zou zijn dan bestendigheid; dat het roerloze aan verval en degeneratie onderhevig zou zijn en tot stof zou vergaan, terwijl het beweeglijke zelfs eeuwig zou blijven bestaan.’ (10)

‘De reis als vorm van leven’, staat er op het achterplat. Ja, zo kun je het ook stellen. Wie niet beweegt, reist, zich verplaatst, zich in het kluwen van ingewikkelde plattegronden stort, zich overlevert aan de grote trans- en intercontinentale verplaatsingen, maar ook aan de bewegingen heen en weer in de tijd, aan het zich herinneren, het plannen, het actief zijn in van alles en nog wat… – leeft niet. En natuurlijk – schrijvers hebben het altijd over het schrijven zelf – is hier ook de verhouding met de werkelijkheid ook nog op een andere manier in het geding. De werkelijkheid is in zijn onbetrouwbare veranderlijkheid en wrede wisselvalligheden niet zonder pijn onder ogen te zien. We hebben verhalen en strategieën nodig om haar aanvaardbaar, leefbaar te maken. ‘[Het] werd ons geleidelijk aan duidelijk dat zonder rationalisatie, sublimatie en verdringing, al die trucs waarmee we onszelf hebben begiftigd, dat als we zonder bescherming, eerlijk en moedig, naar de wereld zouden kijken, ons hart zou breken.’ (18) Zonder erover te vertellen, kunnen we niet bestaan. ‘Het leven waarover werd verteld, wordt gered.’ (194)

We kunnen onszelf op het verkeerde moment op de verkeerde plaats aantreffen, op een verkeerd kruispunt van tijd en ruimte, maar dan komt het er op aan om een nieuwe kans te nemen, zichzelf opnieuw te lanceren, met overgave en zin. Om te aanvaarden dat het een volgende keer misschien wél kan lukken. Dat ‘de belofte’ wordt aanvaard ‘dat we misschien herboren zullen worden, deze keer op de juiste plek en op het juiste moment’ (436, laatste zin van het boek). Als het waar is wat Tokarczuk in het begin van haar roman stelt – ‘Het doel van mijn pelgrimstocht is altijd een andere pelgrim.’ (26) – dan wacht ons misschien op het eind van de reis een lotgenoot. Literatuur kan levens redden: ‘Zonder deze roman had hij de gevangenis waarschijnlijk niet overleefd.’ (96; De roman waarvan hier sprake is, is Moby Dick, ook een reisboek.)

De rustelozen bestaat uit verschillende verhalen die door Tokarczuk niet met elkaar worden verknoopt. Op die manier ontstaat een caleidoscoop, een labyrint, een patchwork – en als lezer moet je maar zelf je weg zoeken. Verschillende personages dwalen en dolen, raken verdwaald, verliezen de weg, maken reizen, verplaatsen zich, met een gewisse bestemming of doelloos… (Een van hen is een professor die gespecialiseerd is in Griekse mythologie en een cruisereis maakt op de Middellandse Zee. Waar hebben we dat nog gehoord? Jawel, in Een odyssee van Daniel Mendelsohn.)

We volgen deze personages – en Tokarczuk heeft voldoende verteltalent in huis om ons nieuwsgierig te maken, om het spannend te houden: we willen weten of deze mensen worden teruggevonden, thuiskomen, een zin vinden in het bestaan, in de ruimte en de tijd die hun zijn toegemeten. Wat ze met elkaar gemeen hebben, is gedrevenheid. Ze verlaten de gebaande paden, zoeken het nieuwe op, het onrustwekkende en geheimzinnige, maar ze verliezen nooit de hoop op het nieuwe perspectief.

De grote metafoor waar het hele boek aan lijkt te zijn opgehangen, is de parallel tussen enerzijds de kaarten en plattegronden die de wereld vatten, labyrintische metromappen, de vlieg- en vaarroutes in de lucht en op het water, de ondertussen archaïsche manieren waarop de mens al duizenden jaren de planeet in kaart probeert te brengen (het boek bevat een aantal reproducties van historische en vaak zeer bizar getekende kaarten en plattegronden), en anderzijds het ingewikkelde kluwen van aders en zenuwbanen en gebeente waaruit het inwendige van onze lichamen bestaat. Lichaam en geest, interioriteit en buitenwereld worden met elkaar in verband gebracht. ‘Het volgende preparaat bestond uit hersenen en perifere zenuwen, die zorgvuldig lagen uitgespreid op een witte ondergrond. Deze rode tekening tegen de witte achtergrond kon je voor een metrokaart houden: hier was de hoofdhalte, waaruit de belangrijkste verkeersader vertrok, met aan beide zijden de aftakkingen van andere lijnen.’ (432)

Zowel de vervreemding als de vertrouwdheid die onze band kenmerkt met de voortdurend veranderende buitenwereld (waarin je geen twee keer in dezelfde rivier kunt stappen), kenmerkt ook onze verbeelding van wat wij dag in dag uit, onzichtbaar en vaak ondoordacht, in de verpakking van onze huid met ons meezeulen: het lichaam waarmee we stappen, dansen, strompelen, vrijen, slapen, verschrompelen, doodgaan, lezen, leven.

Ik schrijf over dit boek, of beter over mijn ervaring van het lezen van dit boek. Ik merk dat ik ver van de tekst afdwaal, dat ik het eigenlijk nauwelijks over het boek zelf heb, de verhalen erin, de verbanden tussen die verhalen, de stijl, de vertaling. Het is een ervaring van na-denken, uitwaaieren, node de sfeer verlaten waarin Tokarczuk me een week heeft ondergedompeld – en ik ben haar daar dankbaar voor.

Olga Tokarczuk, De rustelozen, De Geus 2011, vijfde druk 2019, vertaling Greet Pauwelijn