maandag 14 maart 2022

notitie 142

(220314)

 

EMMAÜSGANGER

 

Nog altijd geen zin om met de wielervrienden van de zondagvoormiddag op pad te gaan, maar het is wel mooi weer en er moet toch bewogen worden. Wat doe je dan? Inderdaad, de fiets op. Niet de koersfiets met de klikpedaaltjes en de ongemakkelijke houding en het veel te strakke koerspakje maar de gewone stads-, c.q. trekfiets, met het gemak en het rondkijken en in de gemakkelijk aanhaakbare reistas wat tekengerief en een leesboek. De bestemming is onduidelijk, ik laat me leiden door wat de wind me ingeeft, ik wil – hoe zal ik het zeggen – associatief fietsen.

Ik kies voor het jaagpad langs het kanaal naar Oostende. Even voorbij de roeiclub zie ik een koppel wilde zwanen, tegelijkertijd log én elegant laverend op zoek naar een landingsbaan. De voorbije dertig jaar heb ik dit hooguit drie keer gezien. Ik weet dat precies want het ontgaat me niet. En wel om deze reden: de eerste keer was in 1992. Ik keerde met P. terug van de gynaecoloog in Knokke, waar zij, zwanger zijnde, op controle was geweest. Alles verliep normaal, we konden stilaan beginnen denken aan het geboortekaartje. Ter hoogte van de Komvest werd ons, in de gedaante van twee overvliegende zwanen, een motief hiervoor aangereikt: ik tekende voor G.’s geboortekaartje een koppel zwanen en het doet me altijd plezier wanneer ik het in zijn woonkamer, mooi ingelijst, aan de muur zie hangen.

 


Bij de bank voorbij de betonfabriek stop ik. Ik krijg het al te warm, trek er mijn pullover uit. Van een tegen de leesrichting in voorbijglijdende roeier maak ik een filmopname.

Bij Nieuwege sla ik linksaf, richting Varsenare en een heel eind tegen de stevige zuidoostenwind in. Bij de spooroverweg zie ik dat er aan de zuidkant van het spoor verbredingswerken op til staan. Betekent dit dat het rustieke stationnetje van Varsenare (in kapitalen op het gebouw VARSSENAERE gespeld) moet verdwijnen?

Met mijn conditie zit het niet goed want ik haal geen tien per uur, een rit met de wielervrienden zou hoe dan ook geen goed idee zijn. Ik peddel op mijn dooie gemak de Zeeweg in, en dan, via de fietstunnel onder de snelweg, richting Zevenkerken.

De Grot van Emmaüs, te bereiken via een smal bospaadje vanaf de Rolleweg, is een geschikte plek om even te pauzeren. Er staat een bank en er is geen kat. Ik neem de omgeving in mij op: het stromende water, de devotiegrot, het brugje, de stronk met het kluwen van wortels die door de erosie deels boven het bodemoppervlak zijn komen te liggen. De boom waarvan de stronk het overblijfsel is moet een kanjer zijn geweest en is om god-weet-welke-reden omgezaagd. Ik maak een tekening. Ik probeer alles wat te horen is in mij op te nemen: de wind, de kauwen, een zangvogeltje, het autoverkeer in de verte, de stroming van het water.

 


Tijd voor wat lectuur. De mensengenezer van Koen Peeters las ik vijf jaar geleden al eens, toen het uitkwam. Nu wil ik het herlezen omdat we binnen een paar weken met Leo’s leesclubje De minzamen bespreken, en dat zou een vervolg zijn. Peeters heeft het in de aanvangsbladzijden over de geest, de daimon, de genius – en ik moet natuurlijk meteen denken aan de genius loci. Wat zou van deze plek bij de Emmaüsgrot de genius zijn? Is hij nog dezelfde als toen de grot werd opgericht en die grote boom nog niet was omgezaagd? Als toen hier nog regelmatig gelovigen hun devotie kwamen belijden, gebeden prevelden, kaarsen brandden?

Bij de kerk van Loppem socializen de gelovigen die de hoogmis hebben bijgewoond op het plein, naast het mobiele kraam met kip-aan-‘t-spit. Langs binnenwegen bereik ik Oostkamp en keer via Steenbrugge en de achterkant van het station van Brugge naar huis terug, waar ik op het internet informatie over de Emmaüsgrot zoek en ook aantref.