vrijdag 4 maart 2022

notitie 133

(220217)

 

BLOED AAN DE PAAL

 

In 1978 speelde het Nederlands ‘Elftal’ een hoofdrol op het WK in Argentinië. In de laatste minuut van de reglementaire speeltijd van de finale in Buenos Aires tegen het thuisland knalde Robby Rensenbrink bij een 1-1-stand tegen de paal: verlengingen. De rest is geschiedenis. Het land dat moest winnen won. Mijn noorderburen konden met geheven hoofd het strijdperk verlaten.

Strijdperk is een bewust gekozen woord want, aldus libero Ruud Krol, dit was ‘het hardste WK-duel ooit’. En dat geheven hoofd was niet alleen omwille van de sportieve prestaties terecht. De Hollanders hadden in woord en daad, onder andere bij het Argentijnse nationale hymne voor aanvang van de match, hun ongenoegen te kennen gegeven over de gang van zaken in het gastland van die dagen. Een lauw protest al bij al, maar toch een protest – en dat is al meer dan je van sportlui mag verwachten.

Johan Cruijff, nog altijd een van de beste voetballers aller tijden, was thuisgebleven, maar dat zou naar verluidt om redenen zijn geweest die met het omfloerste adjectief ‘extra-sportief’ werden bijgelicht – er werd verwezen naar een inbraak bij de Cruijffs, maar kwatongen beweren dat het om commerciële belangen ging. Toen was dat nog controversieel, nu zou daar geen haan meer naar kraaien. Ook Arie Haan niet, spil van Oranje.

In het thuisland hadden de twee koppen achter de in die tijd spraakmakende cabaretgroep Neerlands Hoop in Bange Dagen, Freek de Jonge en Bram Vermeulen, opgeroepen tot een boycot van het WK. Tevergeefs, maar ze lieten wel hun slogan achter in het collectief geheugen: ‘Bloed aan de paal’. Wellicht ook wel omwille van de dubbelzinnigheid, maar dat is van ondergeschikt belang. De Jong en Vermeulen hekelden het autoritaire regime van Jorge Videla in Argentinië, waar alles wat naar oppositie neigde met intimidaties, geweld, martelingen en regelrechte liquidatie de kop werd ingedrukt. Het lozen van weggewerkte opposanten boven de Atlantische Oceaan, de optochten van de zogenaamde dwaze moeders in Buenos Aires: dat alles blijf ik mij herinneren, al bij al toch nog meer nog dan die finale en de karakterkoppen van de zeer sexy langharige spelers uit die tijd: Kempes, Krol, Neeskens, Rep et tutti quanti.

Bloed of geen bloed, de hemelsblauwe shirts van het Argentijnse team blijven hoe dan ook, tot op vandaag, de allermooiste op deze planeet.

Aan dat alles moest ik denken bij het bekijken van de film Cordero de dios (Lamb of God). Hij speelt in twee verschillende tijden, met telkens ook andere – want een kwarteeuw oudere – acteurs. Die twee tijden zijn: 1978, het jaar van de junta en het WK, en 2002, wanneer Argentinië bijna kapseist in een financiële crisis en er ondertussen nog altijd oude rekeningen worden vereffend.

Het is een degelijke film, met een ijzersterk verhaal. De moeder speelt een centrale rol. Haar vader is ontvoerd. Haar dochter wil haar opa redden en begrijpt niet waarom haar moeder hem haat. Dat begrijpt de kijker aanvankelijk ook niet – tot stilaan alles duidelijk wordt. Regisseuse Lucía Cedrón doseert zorgvuldig en houdt de aandacht vast. Alleen is het wel jammer dat zij weinig duiding geeft bij de context: de junta van Videla en het WK, en dan die crisis van 2001-2002.

 

Lucía Cedrón, Cordero de Dios, 2008