woensdag 9 maart 2022

notitie 138

(220302)

 

DE MIJNE ZIJN LANGER

 

Onder mijn bedenking over het ‘beschaafd dialogeren’ op Facebook ontspon zich een… beschaafde dialoog. In die bedenking had ik gemeld dat ik mij voor de tweede keer in de meer dan tien jaar dat ik mij met dit medium vermei genoodzaakt had gezien om iemand te ‘ontvrienden’. ‘Inhoud is voor mij geen criterium om te “ontvrienden”’, schreef ik daar. ‘Integendeel, laat ze maar komen die andere meningen. Ik besef maar al te goed dat ik geen monopolie heb op de waarheid. Maar hoffelijkheid is wél een criterium. En daar is het toch mijn ervaring dat hoffelijkheid hoffelijkheid genereert. Het komt eropaan om wie onmiddellijk begint te schelden daar vriendelijk op aan te spreken en uit te nodigen om met argumenten te komen in plaats van met onversneden emoties. De kwestie daarbij is natuurlijk dat je moet vermijden neerbuigend over te komen. Ik beschouw het als een stijloefening. In zowel het schrijven als het gedrag.’

Wat verderop vroeg Jef Vermaere, wiens naam ik op mijn tijdlijn nooit eerder had zien opduiken, of ik wel eens overwoog ‘wat bondiger’ te communiceren.

Dat is een pertinente vraag want mijn teksten zijn van een – voor dit medium – meer dan gemiddelde lengte en vergen toch zeker een minuut of twee om gelezen te worden. Bovendien bevatten ze zinnen die soms meer dan tien woorden tellen, en ook bijzinnen en meer van dergelijke lectuurbemoeilijkende syntactische elementen. En géén emoji’s, die volgens mij, doordat ze verbale accuraatheid en verfijning vervangen door een uniform emotie-lexicon, alleen maar een verarming kunnen aanbrengen.

Ik vond de vraag interessant en broedde enige tijd op dit antwoord: ‘Een van de leuke dingen van dit medium is dat ik zelf de lengte van mijn teksten kan bepalen. Het is mij vooral om het plezier te doen dat ik ervaar bij het schrijven ervan. Als anderen daar ook plezier aan beleven, dan is dat meegenomen. Vinden ze daarentegen mijn communicaties niet “bondig” genoeg, dan is het omdat a) mijn teksten niet goed geschreven zijn (wat ik zelf niet geloof) of b) omdat ze, die anderen dus, niet genoeg tijd of geduld hebben.’

In de dialoog die zich daarop ontspon, liet Jef Vermaere weten: ‘een Facebook-“status” (…) is alsnog geen onderdeel der Schone Letteren’.

Ik stel Jef Vermaeres feedback zeker op prijs. Maar waarom zou er op een Facebookstatus geen plaats zijn voor literaire kwaliteit? Ik koester wel degelijk de pretentie dat mijn teksten, mét – of, voor sommigen – ondánks de lengte die ze hebben, wel degelijk het lezen waard zijn. En bovendien weiger ik te geloven dat je in een boodschap van minder dan pakweg vijfhonderd woorden, dat is ongeveer anderhalve bladzijde in een gemiddeld gezette roman, zowel een context of aanleiding kunt aangeven, alsook een genuanceerde redenering of een korte anekdote kunt opzetten, én bovendien ook nog enig leesplezier kunt garanderen.

Net zo lees ik met plezier de soms ook wel eens vijfhonderd – en zelfs méér – woorden tellende bijdragen van anderen die zich niet in het Facebook-format laten persen, zoals bijvoorbeeld Pierre Plum, Dirk Draulans, Herman Jacobs, Sammy Roelant, Martin Pulaski, Rein Hannik, Philippe Clerick et j’en passe: stuk voor stuk producenten en leveranciers van teksten die zowel inhoudelijk als stilistisch zeer lezenswaardig zijn en dat binnen een paar jaar zeker nog zouden zijn indien ergens iemand zich ertoe geroepen zou voelen om er op dit vluchtige medium naar terug te grijpen.

Het format waarvan sprake stuurt al te zeer de creativiteit van de schrijver, maar ook de zorgzaamheid van wie er – door zorgvuldig te lezen – het profijt van kan hebben. Zolang niemand mij verplicht om ‘bondig’ te zijn, zal ik doorgaan met mij de ruimte en het tempo te veroorloven die ik nodig acht om mijn boodschappen uit te dragen en op die manier toch enkele tientallen ‘trage’ en hoffelijke – dat lijken mij vaak gelijklopende eigenschappen – lezers te plezieren.