Weer buiten zat hij op het voetstuk van het oorlogsmonument, zijn handen in de zakken van zijn leren jack, alleen nu en dan zijn hoofd bewegend als zijn haren hem in het gezicht woeien. Hij keek naar de fel belichte plekken op het zwart en grijs van de zee, waar het zonlicht tussen de wolken door plensde, en naar de snel voortglijdende schaduwen van de wolken zelf.
Oek de Jong, Zwarte schuur, 120-121