foto: Joel Meyerowitz |
Het wordt stilaan onmogelijk om aan straatfotografie te doen. Mensen vinden het vervelend dat ze worden gefotografeerd. Ze begrijpen niet wat de fotograaf ziet of meent te zien. Ze laten hun irritatie blijken. Ze zeggen ‘gehecht’ te zijn aan hun ‘privacy’. Ze vinden dat het maken van foto’s waarop zij te zien zijn daarop een ‘inbreuk’ vormt.
Ik heb er al vaak over nagedacht, onder andere omdat ik mij wel eens aan straatfotografie bezondig (steeds minder eigenlijk en ik kan alleen maar vaststellen dat op mijn straatfoto’s opvallend weinig mensen te zien zijn). Ik beperk mij tot enkele losse ideeën over wat die ‘gehechtheid aan de privacy’ kan inhouden.
Voor alle duidelijkheid: ik heb het hier niet over bepaalde juridische en commerciële aspecten van de privacy, die zeer zeker belangrijk zijn, zoals de bescherming van de identiteitsgegevens en dergelijke in het kader van commerciële stalking of zoals het effectieve begluren of stalken – al dan niet elektronisch – van een persoon die daar niet om heeft gevraagd.
Los van die zaken, die uitermate delicaat en complex zijn, lijkt de gehechtheid aan de eigen privacy bij een op zich onschuldige en eigenlijk zelfs moreel hoogstaande want schoonheid betrachtende activiteit als de straatfotografie mij in veel gevallen te maken te hebben met een bepaalde bezorgdheid. En wel de bezorgdheid met betrekking tot de vraag of het beeld dat een ander maakt wel klopt met het beeld dat men van zichzelf heeft of graag zou hebben.
Er moet natuurlijk altijd ook wel rekening gehouden worden met het element vervreemding dat meespeelt in de confrontatie van de afgebeelde met zijn portret. Iedereen kent het gevoel zichzelf niet te herkennen in een foto die de fotograaf nochtans zelf wel goed vindt. Maar dat is onvermijdelijk omdat iedereen een ander perspectief heeft, omdat iedereen zijn onderwerp op een andere manier ziet.
Natuurlijk kan het zijn dat de maker van het portret het voorwerp van zijn belangstelling opzettelijk op een niet waarheids- of werkelijkheidsgetrouwe, onflatteuze manier weergeeft. (Dat weergeven kan ook gebeuren tijdens de selectie van de gemaakte beelden: fotograferen is méér dan een druk op de knop.) De fotograaf kan daarbij aangedreven worden door het verlangen om nog openstaande rekeningen te vereffenen, door de wil zich te wreken of de persoon in kwestie te beschadigen. In die gevallen is het natuurlijk perfect begrijpelijk dat de geportretteerde zich verzet.
Ik denk dat respect en discretie hier geen loze begrippen mogen zijn.
Wat hebben mensen te verbergen, vraag ik me dan af. Ze lopen rond in de openbare ruimte, iedereen kan hen zien, ze worden voortdurend gefilmd door honderden bewakingscamera’s en dat wéten ze ook. In een stad als Brugge, waar in normale tijden duizenden fotograferende toeristen rondlopen is het quasi onmogelijk om niet ergens op een foto terecht te komen. Daar rijst geen verzet tegen. Maar o wee als je als niet-toerist een foto probeert te maken met een duidelijk niet-toeristische inslag.
IJdelheid is hier een belangrijke component – en dat lijkt mij iets typisch voor deze tijd. De tijd is voorbij dat mensen zich graag lieten fotograferen. Wanneer mensen zich niet graag laten fotograferen (en dan heb ik het niet over portret- maar over straatfotografie, dat is het maken van beelden van de openbare ruimte, meestal in een stad, waarop mensen te zien zijn), bekruipt mij het gevoel dat die weigering minstens voor een deel wordt ingegeven door het streven om door die weigering zichzelf een groter belang toe te kennen dan men in werkelijkheid bezit.
Het valt te betreuren dat het maken van straatfoto’s door dit meestal overbodige probleem van privacy wordt bemoeilijkt. Op die manier worden veel beelden niet gemaakt, wordt het openbare leven van onze tijd minder grondig en minder smaakvol gedocumenteerd dan in principe mogelijk zou moeten zijn.