dinsdag 2 februari 2021

afscheid van mijn digitaal bestaan 201

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

26 november 2008

Telkens ik overweeg om aan mijn autobiografie te beginnen – of aan een autobiografische tekst, voor wie autobiografie te verwaand zou vinden, of gewoon aan een tekst over mezelf –, besef ik dat het tijd wordt om mijn ouders uit te horen. Zij moeten mij over hun verleden vertellen voor ze het in hun graf meenemen. Ik moet weten waar ik vandaan kom.

Maar is dat niet een vreemde gedachte? Dat ik om over mezelf te schrijven eerst zou moeten uitleggen wie zíj zijn geweest? Bestaat mijn identiteit niet uit mijn onwetendheid over hun levens, uit het feit dat ik deze levens níet ken, veeleer dan dat die identiteit een samenvloeiing zou zijn van wat zij, de twee rivieren die in mij zijn uitgemond, in hun beddingen hebben vergaard en meegesleurd? Ben ik niet, móet ik niet een ándere rivier willen zijn – een die met hen niets, of toch niets essentieels, te maken heeft? Of een waarin een dam is gelegen, waartegen al hún aanslibsels aanspoelen en mij dus niet hebben weten te bereiken? En moet ik dan niet vooral die dam beschrijven, en dat aanslibben, als ik het over mezelf wil hebben?