vrijdag 19 februari 2021

scherf 116

Het is goed dat Johan Anthierens (1937-2000) wordt gememoreerd. Hij was een bijzondere figuur in de Vlaams-Nederlandse journalistiek. Hij was uitgesproken eigenzinnig, onafhankelijk, vrij. Koppig en bokkig. Schuwde geen risico’s. Was hij getalenteerd? Jazeker. Maar allicht ook wat te gehaast en slordig. Te zeer vertrouwend op zijn bravoure en virtuositeit.

Dat wordt al snel duidelijk wanneer ik de twee lijvige, door Brigitte Raskin bezorgde, boekdelen met teksten van Johan Anthierens opensla. De spitante spitsvondigheden spatten er van de pagina’s, maar even vaak heb ik het gevoel door een blubber van woordspelerigheden, alliteraties, gezochte woordcombinaties en in zichzelf verloren lopende zinsconstructies te moeten waden. Wat Hugo Camps, zelf een coryfee van de barokke krakkemikkigheid van gestucte plafonds boven ijle gedachten, met voor zijn doen opvallende bondigheid dienaangaande ook moge beweren: ‘[Johan Anthierens] had een hekel aan kromme zinnen.’

Neem nu een Anthierens-fragment als dit, in het programma geciteerd: ‘(…) schrijf ik als een verzamelaar van unieke uitdrukkingen, met Bengaalse bijgedachten, bezield met het heilige strovuur van de effectenjager’. Het citaat is behalve een goede illustratie van Anthierens’ stijl ook inhoudelijk wel veelzeggend. Het is inderdaad een gezocht effect, die zich omwille van het stafrijm aandienende ‘Bengaalse’ aankondiging van het enkele woorden verderop oplichtende vlammetje.

 

Een markant figuur, dat was Johan Anthierens in elk geval. Iemand die de dingen zei zoals ze zijn en die ijverig taboes sloopte toen zoiets in het Vlaanderen waaruit nog niet alle wierookdampen waren verdwenen nog kon inslaan als een bom. De uitdrukking ‘gelukkig gescheiden’ is nu een staande geworden maar toen kon je er bij wijze van spreken nog voor hangen. Anthierens werd zowel bij de radio (na controverse rond een blasfemisch lied van Hugo Raspoet) als bij de televisie van de openbare omroep (na een incident met Leo Tindemans) aan de deur gezet. Ik denk niet dat ooit iemand anders dit voor elkaar heeft gekregen.

Johan Anthierens was een van de eerste echte columnisten – nu zouden we hem een opiniemaker noemen. Later werd hij als stilist zeker overtroffen door onder meer (pdw), die we nog altijd betreuren, en Tom Lanoye. We missen mensen (m/v en x voor mijn part) van zijn slag (zegt op een gegeven moment Karl Drabbe van Doorbraak.be), pennenridders die zonder al te veel strategische overwegingen en gechipoteer schrijven waar het op staat. Die al eens met hun kop tegen de muur lopen. Ça passe ou ça casse. Tom Lanoye: ‘Een schrijver zonder vijanden is geen schrijver.’

 

En dan is er nu dat tweedelige televisieportret. Het vertrekt vanuit de vraag ‘Hoe komt het dat we hem niet kunnen vergeten?’.

Ik heb daar na het bekijken van de eerste aflevering geen sluitend antwoord op gekregen. Wel zag ik al een paar meninkjes defileren op iets wat in de tijd van Johan Anthierens nog niet bestond: de sociale media. (Stél dat, enzovoort…) Onder andere dat maakster Guinevere Claeys zich wel heel erg nadrukkelijk op de voorgrond laat posteren en dat er opmerkingen te maken zijn over de keuze van de getuigen. Dat zijn er nogal wat, en dan is het inderdaad onvermijdelijk dat hun aanwezigheid niet altijd even gerechtvaardigd is. Er zijn de incontournabele kompanen van het eerste uur zoals Brigitte Raskin, Rik Van Cauwelaert en Gerard Alsteens, maar er zijn ook de onverklaarbare aanwezigheden van veel jeugdigere ‘getuigen’ zoals Joachim Pohlmann en Karl Drabbe, Vlaams-nationalisten van de nieuwe lichting die Anthierens zeker niet van op de eerste rij hebben meegemaakt. En wat de barones en Herman Brusselmans in dit programma komen doen, is mij ook niet meteen duidelijk. De aanwezigheid van veel gasten lijkt te zijn ingegeven door het streven naar een zo breed mogelijke invulling van het ideologische spectrum.

Dat spectrum zorgt in de biografie van Johan Anthierens wel voor wat Bengaals strovuur. Tot in de late jaren vijftig bleek Johan, geboren in 1937, zich nog altijd niet te hebben losgemaakt van het behoorlijk zwartgeblakerde collaborationisme van zijn vader. Pas door toedoen van oudere broer Jef (‘de vader die wij gemist hebben’) en door de kennismaking met het oeuvre van Georges Brassens en andere Franstalige chansonniers vond Johan de weg naar de uitgang uit het Vlaams-nationalisme. (Al blijft Guinevere behoorlijk onduidelijk hoe dat dan precies in zijn werk is gegaan.) Johan Anthierens ging aan de slag bij de radio, de toenmalige BRT, als pleitbezorger van het Franse chanson, later ook van de Nederlandstalige kleinkunst. Muziekuitgever Hans Kusters is daarover formeel: het belang van Anthierens voor de kleinkunst is groot. Alleen daarom al verdient hij ‘een standbeeld’ (dixit Kusters).

Maar het afscheid van het fascisme heeft toch zijn sporen nagelaten. Het verlies van de oorlog werd in bepaalde kringen als een nederlaag ervaren. De jonge Johan Anthierens had bovendien gezien welke vernedering zijn moeder had moeten doorstaan tijdens de woede-uitbarsting waarmee de bevrijde meute zich tegen de collaborateurs keerde. Die ervaring zorgde voor ‘een schram op de ziel’. En er bleef toch ook een zweem van elitisme hangen: ‘de beteren hadden het onderspit gedolven’.

Bruno De Wever licht dit toe in een van de interessantere interviewfragmenten van het eerste deel. Hij wijst erop dat ideologische keuzes vaak het resultaat zijn van toeval en tijd. Welke invloeden onderga je? Je kiest meestal niet. Soms kan het binnen een en hetzelfde gezin tot heel andere resultaten leiden. Kijk naar de familie Anthierens, en kijk naar de familie – jawel – De Wever. Maar om díe geschiedenis uitgelegd te krijgen heeft de VRT wel drie afleveringen nodig.

Ik kijk uit naar de tweede (en laatste) aflevering van ‘Johan Anthierens: niemands Meester, niemands Knecht’.