WAAROM ER GEEN JOHAN ANTHIERENSEN MEER ZIJN
Na het bekijken van de tweede
aflevering van Guinevere Claeys’ portret van Johan Anthierens ben ik
milder gestemd dan na de eerste
aflevering, misschien ook wel omdat mijn verontwaardiging over de
aanwezigheid van een paar kopstukken die behalve te rechts ook te jong zijn om
Anthierens te hebben meegemaakt en geapprecieerd al wat bekoeld is. We wennen inderdaad
verdacht snel aan de aanwezigheid van (extreem)rechts op de buis.
Qua opzet verschilt de tweede aflevering niet noemenswaardig
van de eerste. Guinevere loopt voortdurend als haar beminnelijke zelf door het
beeld, en er is daarnaast ook nog wel wat ruimte voor enkele interessante en
minder interessante getuigenissen. Doornaert spant in de tweede categorie (die
van de minder interessante getuigenissen) opnieuw de kroon. Veel verder dan een
weinig vérdragende lofzang op haar idool Brel – ongeveer haar enige band met
Johan Anthierens – komt ze niet. (Gisteren trapte de weduwe in De Standaard nog eens lustig na met
onder meer de onwaarschijnlijk zelfingenomen en onrespectvolle ‘persoonlijke’
noot dat ze blij is dat ze het nooit heeft hoeven meemaken dat Anthierens ook haar
eens in de pan hakte – lees impliciet: dat hij daarvoor niet lang genoeg leefde.
(Hier de link,
met excuses voor de betaalmuur.)) Beklijvender was in elk geval het interview
met Benjamin Anthierens, de zoon die een tijdlang verloren is gelopen. Enkele
fragmenten uit de brieven die vader Johan schreef naar de instelling waar
Benjamin van zijn verslaving afkickte gingen door merg en been. (Die brieven
zijn consulteerbaar in het door Brigitte Raskin opgetrokken monument Leve mij.)
Waar de eerste aflevering het vooral had over Anthierens’ opgang,
ging het nu over de opmerkelijk vroege val. Alles begon mis te lopen met de
beslissing om het podium dat hij bij Knack
had – mede daardoor kon dat blad groot worden – in te ruilen voor het
krankzinnige avontuur om een Vlaamse Canard
enchainé te maken. Die ambitie was te groot – Vlaanderen is er mutatis mutandis te klein voor. En Johan
Anthierens was te zeer een ongeleid politiek projectiel en te weinig een
zakelijke organisator. Zelfs de centen van zijn vriend Herman Van Hove konden De Zwijger niet levensvatbaar houden.
Zeer interessant in deze tweede aflevering vond ik de schets
van de bredere context waarin de neergang van Anthierens zich voltrok. Hand in
hand transformeerden ontzuiling en commercialisering het medialandschap. Voor
eigenzinnige en koppige vrijbuiters slash scheenschoppers slash
woordkunstenaars was er geen plaats meer. Hun dwarsliggerij zou wel eens lezers
en, belangrijker nog, adverteerders op stang kunnen jagen. Anthierens nam dan
ook zeer lapidair positie in: de komst van VTM leidde volgens hem regelrecht
naar de barbarij. De commercialisering van de media luidde niets minder in dan
het einde van de beschaving. Laten we dit dictum als een hyperbool
interpreteren want het einde van de beschaving zal niet alleen van de toestand
van de media afhangen.
Interessant in dit hoofdstuk was de getuigenis van Joël De
Ceulenaer. Hij stelde, stevig stafrijmend ten overstaan van de immer
glimlachende Guinevere Claeys en in een bizar ruimteschipachtig decor waarvan
ik voor hem hoopte dat het niet zijn woonkamer is, dat ‘de bandbreedte van de
baldadigheid’ danig is vernauwd. Maar hij zei ook dat hij zichzelf censureert:
je moet ervoor zorgen dat je mensen overhoudt met wie je door één deur kunt.
(Hier had ik even de indruk dat iets wat off
the record bedoeld was per ongeluk on
the record was beland.)
Waarom ik deze getuigenis interessant vond – uiteraard in het
licht van de compromisloosheid (‘niemands meester, niemands knecht’) van Johan
Anthierens? Omdat hier een – hoe je het nu ook draait of keert – prominent opiniemaker cynisch aangeeft
dat hij zich neerlegt bij de huidige stand van zaken. En wat is de huidige
stand van zaken? Deze: dat de commercialisering tot opportunistische
conformering heeft geleid want journalisten, ook kritische, doen aan
zelfcensuur en kleuren maar zelden buiten de lijntjes van de politieke
correctheid.
(Een uitzondering was wellicht Koen Meulenaere, die onder het
mom van stilistische kwaliteiten en humor jarenlang in Knack en De Tijd schijnbaar
onafhankelijke satire bedreef maar in werkelijkheid met een welhaast sadistisch
genoegen karakters moordde en bovendien de kluit belazerde aangezien tegen het
eind van zijn carrière steeds nadrukkelijker bleek dat hij uit de hand van Huts
at. Fernand Huts, welteverstaan, sponsor van de uitgaven van Meulenaeres
jaarlijkse bloemlezingen.)
Deze evolutie naar commercialisering en zelfcensuur bij
publicisten heeft uiteraard een impact op het democratisch gehalte waarin wij
denken te leven en de vrijheid van meningsuiting die wij denken te hebben. Want
wat (de door Mia Doornaert in haar beschouwinkje verguisde) Caroline Pauwels in
de uitzending zei, is uiteraard meer dan waar: er zijn maar meningen mogelijk
als er afwijkende meningen zijn. Denken is alleen mogelijk als anderen ánders
denken. Of zoals Johan Anthierens het zelf zei: ‘Zonder dwarsliggers kan de
trein niet rijden.’
Meer dan terecht wees Hugo Camps dan ook, vanuit een riant
appartement aan de Knokse Casinovijver, op wat volgens hem Anthierens’ grootste
verdienste was geweest: dat hij de angst voor censuur negeerde. En Marc
Reynebeau bevestigde in dezelfde lijn, behoedzaam op Boon variërend, dat
Anthierens de journalistiek een geweten had geschopt.
Het heeft niet mogen baten. We weten allemaal hoe het
medialandschap er tegenwoordig uitziet. En dat er geen Johan Anthierensen meer
zijn, ook al hebben we daar nu meer dan ooit nood aan. Dat the powers that be (Huts en alles waar Drabs, Pohlmann, Doornaert
et tutti quanti voor staan) Johan Anthierensen kunnen missen als kiespijn,
bewijst de ‘postume politiek-ideologische ontmanning’ waarop uiteindelijk,
volgens Ludo De Witte (en ik ben het in grote trekken met hem eens), dit
televisieportret neerkomt – ik citeer hier de volledige commentaar van De
Witte:
<<Ik keek gisteren naar de tweedelige documentaire ‘Johan
Anthierens’, en begot, de man werd postuum politiek-ideologisch ontmand. De
uitgerekte aandacht voor zijn sympathie voor extreem-rechts, als opstapje naar
niet ter zake doende interviews met rechtse rakkers Doornaert, Drabbe en
Pohlmann… Of het de bedoeling was van interviewster Guinevere Claeys of niet
(allicht niet, ze had het te druk om in beeld te komen en te blijven), of van
de bedenkers van de doc, je kreeg de metaboodschap dat Anthierens’ werk van
iedereen is, van links tot rechts, van republikeinse belgicisten tot
Vlaamsnationalisten. Van iedereen en niemand dus. Gooi daarbovenop een halve
karaktermoord (Anthierens, het verwende, recalcitrante jongetje dat schopt om
te schoppen, lees: zoek er niet al te veel inhoud achter) en de conclusie luidt
dat Anthierens een mooischrijver/taalvirtuoos/woordkunstenaar was, en niet meer
dan dat. Zéker geen politiek (ideologisch) baken, en dat zullen nogal wat
geïnterviewden en anderen die de liberale massamedia volschrijven met
eenheidsworst (ex-DS ‘marketeer’ Peter Vandermeersch op kop) graag beamen.
Ondertussen is het wachten op een docu over Walter De Bock, gelardeerd met
interviews met Rudy Collier, Yves Desmet, barones Mia Doornaert en Rik Torfs.>>
Einde citaat.
Tegen het einde van zijn leven gaf Anthierens toe dat hij
onnodig vrienden had geschoffeerd. ‘Uitschuivers’ noemde hij dat. Niet meer
goed te maken. Maar ze zijn hem wel duur komen te staan, die uitschuivers. En
het inzicht kwam te laat: hij was al geruime tijd uitgerangeerd. Op dat trieste
spektakel ging deze tweede aflevering omstandig in – wat het aanzien van Johan
Anthierens in de ogen van jeugdige kijkers zeker zal hebben beschadigd.
Door herhaaldelijk tegen de schenen van enkele hooggeplaatste
lieden te schoppen, onder meer Hugo Claus, en door zijn ondoorgrondelijke
carrièremoves, maakte Anthierens zich op den duur totaal onmogelijk. Na het
debacle van De Zwijger bleek niemand,
zeker niet in het gecommercialiseerde medialandschap, nog geïnteresseerd in
zijn scherpe pen en dito tong. Anthierens was geïsoleerd geraakt en, op die
manier, geneutraliseerd. De vroege ziekte en dood – hij werd maar 63! – deden de
rest.
Het is een uitermate treurige epiloog. De poging die Peter
Vandermeersch, toenmalig hoofdredacteur van De
Standaard, in 1999 ondernam om de gevallen engel alsnog een podium te bieden
(allicht uit niet veel meer dan mercantiele overwegingen, Vandermeersch was
tenslotte nog maar net gelauwerd als ‘marketeer van het jaar’), kwam te laat.
De twee delen samen van deze documentaire geven een alles bij
elkaar zeer interessant, maar met een handleiding te bekijken portret van een
markant figuur, volgens een van de getuigen wellicht een van de belangrijkste
naoorlogse journalisten in Vlaanderen, maar ook verschaffen ze een kijk op het
medialandschap waarin we ons bevinden, waardoor we misschien beter begrijpen
wat politieke correctheid, commercialisering en nivellerende angst om zich te
uiten daarin betekenen. En wat de ‘politiek-ideologische ontmanning’ (De Witte)
betreft: Anthierens’ ideologische parcours lijkt mij iets te grillig om zo’n
gekleurde stelling te verkondigen. Belangrijker dan het met links of rechts in
te kleuren, lijkt mij dat een scherpe waarnemer de facto monddood was gemaakt, geneutraliseerd. Grotendeels door
eigen toedoen, dat wel, maar het kwam de macht natuurlijk goed uit.
Kandidaat-opvolgers wezen bij deze gewaarschuwd: een politiek geloofwaardige en
relevante commentator ben je niet alleen met een geslepen pen, er zijn ook strategische
skills voor nodig. En je broodwinning mag er niet van afhangen.