Het vertrouwde groepje van drie, James, met zijn zwarte haar
en schele ogen, gaat weg zonder een woord te zeggen, de lucht is geladen met onuitgesproken
opmerkingen. ‘Vind je het hier werkelijk zo verschrikkelijk?’ De bleke Britse
Joan, bril met groen montuur, groengelakte nagels, in bont, met grote gouden
Azteekse oorhangers in de vorm van kubistische engelen, veelbetekenende opmerkingen
& blikken – Sally’s grote, platte, bleke handen als vliegende, witbuikige
tarbotten, handruggen vol sproeten, gebarend, stompe, goudkleurig gelakte
nagels. Hoogverheven. Arrogant. De onhebbelijke, roze Fisher met zijn grijze
snor: ‘Schaam je.’ Hij grijnst als een idioot en wijst op de rode lippenstift
die als een half maantje op een koffiekopje is afgedrukt – ‘Het teken van het
beest.’
Sylvia Plath, De
dagboeken 1950-1962, 228