Geert Mak heeft het in De
eeuw van mijn vader over de sociale opgang die zijn voorzaten maakten.
‘Rond 1915 lieten mijn grootouders een stadsvilla bouwen in de lommerrijke
uitleg aan de Schiedamseweg…’, schrijft hij. 1915, dat is de voor Nederland
economisch interessante oorlogstijd wanneer enkele honderden kilometer meer
naar het zuiden de vreselijkste dingen gebeuren en een derde van de mannelijke
bloem van verschillende naties in de loopgraven tot moes wordt vermalen. Een
villa, dat is al heel wat meer dan de enge behuizing waarmee de arbeidersklasse
het in die tijd vaak moest stellen. Lommer wijst op bomen, da’s al heel wat
anders dan het grijze grauw van de industrie. Een uitleg is hier, zo leert Van
Dale, een ‘uitbreiding van een stad buiten de bestaande muren of grenzen’
(‘veroud.’). Hier wordt afscheid genomen van de kern van de stad waar een
opeengehoopte mensenmassa in allerlei ateliers en werkplaatsen en fabriekjes de
touwtjes aan elkaar poogt te knopen.
In het eerste deel van deze zin heeft bijna elk woord zijn
gewicht. Mak vervolgt met een beschrijving van die stadsvilla: ‘…met een erker
en een voortuintje met grint, en daaromheen een gesmeed hek met ijzeren
punten.’ Met die luttele details weten we precies om welk soort huis het gaat.
Dat is de kunst van het schrijven: summier in de gegevens, weids in het
geschetste beeld. Het mentale oog kan op basis van een beschrijving die
stadsvilla buiten Schiedam hoe dan ook nooit volledig vatten. Door dat mentale
oog op enkele op zich schier onbeduidende details te richten wordt het
volledige beeld gevormd: de verbeelding vult aan, en deze activiteit houdt haar
alert.