II:9-19
We vatten
het zesde grote onderdeel van de twaalf van de Recherche (en het tweede volume van mijn nog driedelige
Pléiade-uitgave, of het derde in mijn zevendelige Bezige Bij-vertaling) aan met
een nieuwe setting: we treffen Marcel niet meer aan in het zomerse Combray,
maar wel in thuisstad Parijs, waar hij met zijn ouders woont in un appartement qui dépendait de l’hôtel de
Guermantes (10:35-36). Françoise is ferm tegen haar zin naar Parijs
teruggekeerd, maar zij geeft ten aanzien van Marcel geen lucht aan haar
verdriet omdat hij, zich stoerder voordoend dan hij op dat ogenblik zelf was,
haar bij het vertrek heeft uitgelachen omdat ze haar tranen toen niet wist te
onderdrukken. Sterker nog: zij geeft geen krimp wanneer Marcel zegt heimwee te
hebben naar het huis in Combray. En nog sterker: wanneer zij er nog eens is
teruggekeerd om er iets op te halen dat bij de verhuizing vergeten was,
minimaliseert zij de kwaliteiten van de vorige woning en beweert ze er voor
geen geld (« pour une empire » (10:28))
meer te willen terugkeren. Maar in werkelijkheid is zij zeer verknocht aan
Combray. Wanneer zij het raam van de keuken van het hôtel opengooit, en de heldere lucht ziet, en op het dak aan
de overkant van het binnenplein een stel roekoeënde duiven dat haar aan de
roekoeënde duiven van Combray doet denken, zucht ze: Ah! Combray, quand est-ce
que je te reverrai, pauvre terre (18:9-10).
Guermantes.
Deze naam heeft voor Marcel al lang een bijzondere inhoud. Of juister, een atmosphère, en wel die van un verre de lanterne magique et d’un vitrail
d’église (11:9-12) – hoe dat komt, staat in het eerste deel van de Recherche, Combray, beschreven. Maar in
het geval van de naam Guermantes staat – dans
le tourbillon vertigineux de la vie courante (‘de warrelende draaikolk van
het dagelijkse leven’; 12:27) – de verbeelding die deze naam inhoud gaf al een
tijdje op non-actief, en daardoor zijn de kleuren van die toverlantaarn en dat
brandglas wat gaan tanen en heeft de naam een andere inhoud gekregen. Zo wordt
elke naam een vat waarin zich, als sedimenten, opeenvolgende betekenislagen afzetten.
En dan kan het gebeuren dat door het onverwachte weerklinken van de naam dat
vat geshaket wordt en een van die sedimenten aan de oppervlakte komt en opnieuw
navoelbaar wordt – en met de naam ‘Guermantes’ komt dan weer l’entité originale (12:25) naar boven, de
sfeer van het zomerse, zonovergoten Combray, uiteraard mêlé d’une odeur d’aubépines (12:17).
Maar in de verbeelding van Marcel betekent de naam ‘Guermantes’ nog veel meer; hij staat voor een hele geschiedenis, met ridders, burchten en heraldiek uit een tijd dat in het Franse landschap de kathedralen van Laon, Chartres, Parijs en Beauvais nog niet oprezen. Zo was het toch tot op het moment dat Saint-Loup preciezere informatie verstrekte en Marcel bijvoorbeeld leerde dat het kasteel van de Guermantes pas in de zeventiende eeuw zijn naam had gekregen. De onthullingen van Saint-Loup verstoorden Marcels fantasie, en maakten het voorgoed onmogelijk om louter op basis van de naam naar eigen goeddunken een heel verleden te construeren – de continuer à extraire uniquement de la sonorité des syllabes la maçonnerie des constructions (15:4-5).
En nu staat de naam ‘Guermantes’ uiteraard voor de woonst van Mme de Guermantes, het hôtel de Paris (15:8-9), met al die hooggeplaatste mensen die er vertoeven en die zelf ook namen dragen waarachter hele werkelijkheden schuilgaan. Al deze mensen, die Marcel alleen van naam kent, vormen als het ware een beschermende, verhullende cirkel waarbinnen de hertogin opgaat als een parel in een oesterschelp: des personnes qui n’étaient elles aussi que des noms, ne faisaient qu’agrandir et protéger le mystère de la duchesse en étendant autour d’elle un vaste halo (15:17-20).
Met haar tomeloze nieuwsgierigheid naar elke beweging probeert Françoise deze halo te doorprikken: les Guermantes (…) étaient sa constante préoccupation (16:22-24).
De hier even weggelaten parenthese ‘(…)’ bevat een korte toevoeging die iets zegt over de sociale stratificatie van de bewoners van het hôtel, een aanvulling bij een wat eerder gedane opmerking over de verschillende soorten mensen die in de onmiddellijke omgeving van de hertogin zijn komen wonen, alluvions apportées par le flot montant de la démocratie (‘aangeslibd op het tij der democratie’; 15:42-43). De ironische korte toevoeging betreft de Guermantes: (que Françoise désignait souvent par les mots de en dessous, en bas) (16:22-23). Françoise kijkt dus fysiek neer op wie in de sociale ranking bóven haar staat. Zo foetert ze ook op de ouders van Marcel (en op Marcel zelf, die haar om de haverklap voor een of andere kleinigheid optrommelt), met wie ze en symbiose (19:21-22) leeft. In ruil voor haar diensten zorgt de familie die zij dient voor la part de contentement indispensable à sa vie (19:30) – en die ‘portie tevredenheid’ bestaat uit de kleine gunsten die haar worden verstrekt: ongestoord te kunnen middageten, bij het geopende raam wegdromen bij de aanblik van de duiven op het dak en denken aan Combray, op zondag een dagje vrij om haar nicht te bezoeken. De familie kán dat – Proust laat niet na de verhoudingen nog eens duidelijk te stellen – dankzij: nos vertus, notre fortune, notre train de vie, notre situation (19:22-23).
De
vorige afleveringen van deze Proust-lectuur zijn hier te lezen: Rechercheur.