I:942-955
Nu hij bij Albertine een blauwtje heeft opgelopen, kan Marcel zijn
pijlen opnieuw op Andrée richten. Maar een authentiek gevoel (un sentiment sincère; 943:6) bestel je
niet op commando. Het is Marcel onmogelijk oprecht van Andrée te houden: elle était trop intellectuelle, trop
nerveuse, trop maladive – kortom: trop
semblable à moi (943:8-10). Een bittere teleurstelling is dat want
aanvankelijk had Marcel zich een ander beeld van Andrée gevormd: zij leek hem
veeleer het gezonde no nonsense-type,
een maîtresse de coureur (‘wielrennersliefje’;
943:13). Maar dat is ze niet; ze vertaalt liever George Eliot!
Bovendien kan Marcel Andrée niet los zien van Albertine en de andere
meisjes. Nu hij zijn focus op Albertine noodgedwongen moet laten varen, worden
de meisjes opnieuw één door elkaar warrelende groep, één wervelend geheel,
waarbij Marcel zijn gevoelens voor het ene meisje als vanzelf op een van de
andere kan transponeren. De focus is opnieuw een diffuus sentiment – ondanks de
fysieke verschillen die er tussen de meisjes – en Proust focust op hun
gelaatstrekken – wel degelijk bestaan.
Proust waagt zich aan een uitweiding over deze individualiserende
fysieke kenmerken. De – in principe meetbare en analyseerbare en beschrijfbare
– verschillen in een gelaat mogen dan wel infinement
petit (945:28) zijn, ze zorgen wel voor une
expression absolument particulière, une individualité (945:29). Vandaar dat
Proust kan stellen: notre connaissance
des visages n’est pas mathématique (945:8-9). Komt daar ook de kleur bij,
die een nog dieper onderscheid aanbrengt, une
séparation plus profonde encore (945:34). Ros of zwart haar, het zorgt bij
gezichten met slechts miniem van elkaar verschillende gelaatstrekken voor
enorme differentiatie. Subtieler dan de kleur van het haar zijn de wisselende
tinten die de huid kan aannemen. Ziekelijk, blozend, sensueel besproet: bij elk
apart kenmerk hoort een persoonlijkheid. En het voorkomen verandert
voortdurend: een individu bestaat eigenlijk uit een verzameling van alle
mogelijke gedaantes die hij – of in dit geval zij – kan aannemen. Met elke
gedaante correspondeert een herinnering bij de waarnemer, en bij elke herinnering
– altijd de herinnering aan de laatste ontmoeting (le dernier visage; 949:13) – hoort een verwachting met betrekking
tot een volgende ontmoeting. De dynamiek in het voorkomen van de waargenome krijgt
een pendant in de dynamiek in de observatie door de waarnemer: de ontmoeting
van twee personen in de liefde wordt een uitermate grillige en onvoorspelbare
aangelegenheid, en het heeft er alle schijn van dat het in elkaar passen van
die twee polen nooit een sinecure zal zijn.
De taal is nog de grootste verschilmaker: mensen zien eruit zoals ze
spreken. Proust zegt dan ook dat dit een weerslag heeft op de manier waarop je
de gezichten moet ‘lezen’: la façon dont
il fallait les lire m’avait été dans une certaine mesure indiquée par leurs
propos (948:15-17). Want inderdaad: het spreken kan ontluisterend zijn. Wie
van ver, en zonder een woord te hebben gezegd, mooi en mysterieus lijkt,
blijkt, zodra hij zijn (haar) mond opendoet sans
mystère et sans beauté (948:25-26). Dergelijke ontluisteringen, de
ontdekking met andere woorden dat de ander niet veel soeps is, beschouwt Proust
als een goede reden om te ‘berusten in de dood’ (nous résigner à la mort; 948:32).
En toch. Toch probeert Proust zichzelf ervan te overtuigen dat de eerste
indruk bijblijft. En in het geval van de meisjes was die indruk onmiskenbaar
positief en bestand gebleken tegen de dagelijkse, banale, omgang met hen. Les créatures surnaturelles qu’elles avaient été un
instant pour moi, mettaient encore, même à mon insu, quelque merveilleux dans
les rapports les plus banals que j’avais avec elles (950:10-13).
Dat
même à mon insu is niet onbelangrijk:
de processen die hier aan het werk zijn, verlopen grotendeels onbewust.
*
De zomer loopt op zijn eind. Het Casino is al gesloten. Het onverwarmde hotel
blijft voor te weinig gasten nog wat open. De directeur blikt terug op een
mislukt seizoen, de laatste gasten proberen elkaars tijd nog wat te doden.
Albertine is plots, zonder opgave van reden, naar Parijs teruggekeerd. Uiteindelijk
zal er ook voor Marcel niets anders opzitten.
In de twee laatste alinea’s van dit onderdeel van de Recherche laat Proust Marcel
terugblikken op die lange aaneenschakeling van mooie zomerdagen, die de jongen
’s voormiddags in bed diende door te brengen, waar hij al de aanwezigheid van
de meisjes op de promenade bevroedde, tot Françoise dan eindelijk, zo tegen het
middaguur aan, de gordijnen openmaakte en het overvloedige daglicht de kamer liet
binnenstromen.
Hier eindigt het deel Plaatsnamen:
de plaats.
De
vorige afleveringen van deze Proust-lectuur zijn hier te lezen: Rechercheur.