AANGENAAM
‘Het was aangenaam.’ Dat zegt de bezoeker en hij gaat weg,
neemt afscheid, blaast geen bruggen op. Maar hij kan het natuurlijk ook ménen.
Wanneer is iets aangenaam? Als iets een verwachte genoegdoening schenkt, of een
onverwachte? Ik denk het eerste. Een onverwachte genoegdoening is altijd méér
dan alleen maar aangenaam. Dan worden er straffere woorden uit de kast gehaald.
Aangenaamheid is, welbeschouwd, niet echt iets om over naar huis te schrijven.
Wat er ook van zij: in mijn woordenboek staat aangenaam voor: wat niet stoort,
wat geen pijn doet, wat de verwachting niet beschaamt. Iets onverwachts, ook
iets prettigs of zin-verschaffends, is nooit alleen maar ‘aangenaam’. En in die
zin hangt aan ‘aangenaam’ ook steeds iets negatiefs vast. Wie zegt ‘het was
aangenaam’, zegt eigenlijk: ‘het was niet onaangenaam’. Een belangrijke nuance.
Een ander, positiever en affirmatiever, minder ontwijkend
‘aangenaam’ is in mijn streek dat van de aannemer c.q. loodgieter of
elektricien. ‘Wil je een pintje’, vraagt de opdrachtgever tijdens een pauze.
‘Het zou aangenaam zijn’ (tzoed angenoâm
zien). Laat u niet misleiden door de voorwaardelijke wijs: die man wil echt
wel dat je er eentje opentrekt.