De ene keer was het een tentoonstelling van Japanse prenten:
naast de kleine uitgesneden zon die rood en rond was als een maan, hing een
gele wolk die een meer leek waartegen zwarte zwaarden zich aftekenden als bomen
langs de oever, een strook van teer roze, zoals ik het nooit meer sinds mijn
eerste doos kleurkrijtjes gezien had, zwol aan als een rivier op de oevers
waarvan boten op het droge schenen te liggen wachten tot ze weer vlot getrokken
zouden worden.
Marcel Proust, Plaatsnamen: de plaats, 395-396