29 juli
Ik fiets langs Zwevezele, Hooglede, Vladslo, Zarren, Werken en
Leffinge tot in Oostende, waar C. en W. mij allerhartelijkst ontvangen: het aperitief
met Ricard en een soort ‘wulloks’ vindt plaats in de tuin, en omdat het te koud
is en te veel waait trekken we dan maar naar binnen voor de maatjes en daarna
de tomates-crevettes en vervolgens ook nog eens een stuk cake met bosvruchten,
dat alles overgoten met eerst wit en vervolgens rood. We praten veel en goed,
over de raakpunten van virtuele en werkelijke wereld, en over hoe je moet leven
in een weloverwogen evenwicht tussen de lessen van het verleden en de
verwachtingen betreffende de toekomst. En dan blijkt ook nog eens dat W.
twintig jaar getrouwd is geweest met de tien jaar oudere zus van Martientje P.,
op wie ik als dertienjarige mijn eerste, nog uitermate platonische, gevoelens
projecteerde (zonder dat zij daar ooit iets van heeft gemerkt). Ik verneem dat
zij in een zeer geaccidenteerd leven haar schoonheid is kwijtgespeeld en besef
dat het te laat is. Het is veel vlugger twee uur dan ik voor mogelijk had
gehouden. Gelukkig mag ik blijven slapen en hoef ik niet meer naar huis te
fietsen. ¶