De
arbeidsgeneesheer helpt me de cijfers te interpreteren, al had ik het meeste met
een vluchtige blik op de uitdraai zelf ook wel juist afgeleid.
‘Witte
bloedlichaampjes: perfect. IJzer: perfect. Trombocyten, u herkent de naam wel –
dat zorgt voor de bloedstolling, hoe snel een wonde dichtgaat. Dat zit goed bij
u, u hoeft zich geen zorgen te maken. Vitamine D, dat kan beter, maar dat is
bij iedereen hier zo: we zien te weinig zon.’
‘Ze schijnt te
weinig,’ zeg ik.
‘Ja. Ze schijnt
te weinig. Dat ook. Hier, uw cholesterol, dat kan wel beter. Meer
lichaamsbeweging en een beetje op uw voeding letten. Maar met de vetten zit het
goed. En kijk, met die lever van u kunt u nog duizend jaar mee.’
‘Is dat niet
wat lang, dokter?’ Ik bedank de dokter omdat hij weer eens voor een jaar of
twee mijn medische geweten heeft gesust en keer terug naar mijn werkplek, tot waar
het zonlicht niet doordringt. ¶