In het middagjournaal op tv: een man van een jaar of 35
stapt met drie koters achter zich aan en een smartphone voor zijn neus op de Tynecot-begraafplaats
nabij Ieper. Geen vrouw in de buurt. Ook niet onder de duizenden uniform-witte
zerken.
Natuurlijk is er niets mis met een escapistisch spelletje
Pokémon-jagen en natuurlijk ben je een ouwe zeur als je je daarover opwindt. Er
schijnt een taboe te rusten, zeker voor een man in zijn midlife, op het formuleren
van kritiek op dergelijk gedrag. ‘Je bent afwezig, vader, je doet er niet meer toe,
leg je daar maar bij neer en schuif je frustraties niet op ons af.’ Zoiets. En
bovendien: ‘Jouw generatie heeft het veel gemakkelijker gehad dan de onze het
ooit zal hebben. Kijk eens wat voor een wereld je voor ons nalaat. Dus, rot op,
zeiker, en laat ons ons amuseren, nu het nog kan.’ Zoiets. Of nog: ‘Jij
begrijpt niets van hoe wij met de technologie omgaan. Steek je neus maar terug
in je muffe boeken.’ Zoiets.
Dat zijn de onuitgesproken nevengedachten die ik dan
wel eens in een minder vriendelijke bui kan hebben.
Ik trek het op flessen, ik weet het. Maar het kan soms nuttig
zijn de zaken op scherp te stellen.
Het was mijn neef A. die me op dat technologieargument wees,
en dat was voor mij een openbaring. Ik citeer even uit een private message – hij laat weten dat hij mij dat niet kwalijk neemt:
‘En wat je zegt over “oudere mensen”: de kennis en ervaring die die mensen aan
jongeren zouden kunnen doorgeven wordt zeer gemist. Vandaag denkt iemand van 20
dat hij even wijs is als iemand van 70 en hij/zij wordt daar door de
maatschappij ook in bevestigd. Kennen deze jonge mensen nog een gevoel van
nederigheid? Het is niet omdat ze mee zijn met de nieuwste technologische
snufjes, dat ze veel te piepen hebben. Elke aap met een smartphone is
tegenwoordig even belangrijk als iemand die met kennis van zaken interessante
meningen kan formuleren over belangrijke maatschappelijke thema’s. Tamelijk
problematische evolutie. De technologie is in een aantal opzichten een kanker
met ernstige uitzaaiingen. Ik zie dat niet zo rooskleurig tegemoet.’
A. heeft het verder in dat bericht ook nog over de
vertwijfeling en de eenzaamheid in de samenleving zoals hij haar kent, en over
de verharding, onder meer in het taalgebruik op de sociale media. A. is 29 jaar
en een bewust niet-bezitter van een smartphone.
Maar goed, Pokémon. Er zijn, grosso modo, twee aspecten die
zo op het eerste gezicht het belichten waard zijn. (Er valt nog veel meer over
te zeggen.) Pokémon als metafoor en Pokémon als feitelijkheid.
Over de metafoor had ik het gisteren al. Het gaat mij
daarbij vooral om de relatie tussen het spelende individu en de werkelijkheid. Er
zit al lang een scherm tussen die twee. Maar nu lijkt het erop dat deze
virtualisering zélf gethematiseerd wordt. Door die
kinderen/jongeren/volwassenen de straat op te sturen, tóónt dit spel hoe
vervreemd van de werkelijkheid ze zijn. Voorovergebogen starend op dat schermpje
verplaatsen ze zich door een werkelijke
straat om daarin een virtueel wezen
te vangen. Laat mij even een extern standpunt innemen. En dat hoeft dan nog
niet eens een verdwaalde bezoeker van een andere planeet te zijn. Een sans papiers of zogenaamde ‘illegaal’ is
hier ook dienstig: ‘Hoe moet ik mij in
gods- of Allahs naam in een samenleving integreren waarin de mensen duidelijk
niets met elkaar te maken hebben? Wil ik
mij wel in zo’n samenleving integreren?’
Voorstanders zeggen: ‘Pokémon-spelers hebben sociaal
contact.’ Of ze zeggen: ‘Zo komen ze nog eens buiten.’ Ik kom bij het tweede aspect:
Pokémon als feitelijkheid.
Mijn zoon (24, ook een bewust niet-bezitter van een
smartphone) vertelt mij hoe er gisteren in Brugge, op de Burg, een verzamelpunt
was. Wat dat precies is, weet ik niet, het heeft iets met de aanwezigheid van
een zeldzame pokémon te maken waar
dus veel jagers op afkomen, maar ook met de mogelijkheid om met andere spelers
te ruilen (ik vermoed dat het is zoals vroeger met de prentjes met Panini: je
kunt met jouw dubbele exemplaren de gaten in de collectie van een ander helpen
opvullen). Welnu, er is inderdaad uitwisseling. Die gebeurt met de smartphone:
er is dus een digitaal contact tussen
twee personen die binnen hand- en oogbereik tegenover elkaar staan, en dat is
het dan qua sociaal contact want er
moet onmiddellijk voortgejaagd worden. Zelf had ik het genoegen enkele dagen
geleden ook eens wat jeugdige spelers te zien voorbijkomen. Het was al donker,
hun aangezichten waren blauwig verlicht. Achter elkaar stapten ze door de
straat, wat later passeerden ze nog eens door mijn blikveld maar dan in de
omgekeerde richting, en ten slotte gingen ze naast elkaar op een bank zitten.
Ze spraken niet met elkaar, bleven intensief met hun smartphone in de weer.
Géén onderling contact.
De Burg overigens, werd gisteren als een vuilstort
achtergelaten (zegt mijn zoon).
Maar ze komen toch buiten? Ja, dat is ontegensprekelijk
waar. Stappend, fietsend, achter het stuur van de auto: er wordt duchtig gepokémond. Zonder omkijken, zonder al
te veel consideratie voor de veiligheid van de andere weggebruikers, laat staan
voor de genius loci. Er zijn al
oproepen en smeekbedes uitgesproken van privépersonen, priesters,
begraafplaatsverantwoordelijken, concentratiekampbeheerders om alstublieft niet
de privétuin c.q. de kerk, het Commonwealth War Cemetery of – godbetert – de Auschwitz-site
op ongepaste wijze te betreden.
Een Facebookcontact verdedigde gisteren de hype: ze was met
haar 9-jarige zoontje in de kathedraal van Luik geweest. Het kind was daar
anders nooit voor te vinden maar nu hoopte hij er ‘tempelpokémons’ te vinden. ‘Kijk
naar het plafond,’ spreekt de moeder, ‘en zo zijn we’, schrijft ze, ‘tot een
gesprek gekomen over de drive van kathedralenbouwers.’ Pokémon als didactische
list, als het ware, en inderdaad: ‘met begeleiding van een volwassene kan een
kind echt in contact komen met monumenten, gebouwen, omgevingen’. Oké, maar ik
mis hier toch consideratie voor de plek. Ben ik ouderwets als ik het misplaatst
vind om op een ‘heilige’ plek een computerspelletje te spelen? Ja? Wel, dan ben
ik zeer graag en overtuigd ouderwets.
En ja, dan was er nog die man op Tynecot. Of hij het wel een
geschikte plaats vond om op pokémons
te jagen? Had hij blijkbaar nog niet over nagedacht. ‘Maar er zitten er hier
wel veel!’
Op Tynecot, leert Wikipedia, ‘liggen
11.957 doden begraven, waarvan 8369 niet meer geïdentificeerd konden worden’.