A History of God van
Karen Armstrong (1945) verscheen in 1993 in Groot-Brittannië en groeide uit tot
een stevige bestseller in de VS. De lijvige studie werd nu ook in het
Nederlands vertaald door Ronald Cohen als Een
geschiedenis van God (Baarn, Anthos, 511 blz.).
‘Ik beschouw mijzelf meer dan ooit als gelovig,’ vertrouwt
Karen Armstrong mij toe in het salon van een hotel aan de Amsterdamse Herengracht.
‘Ik geef toe dat ik nogal sceptisch was toen ik erin 1988 aan begon, maar mijn
onderzoek heeft mij terug naar de religie gebracht in plaats van mij er verder
van te doen afdrijven. Het boek wordt overigens beter onthaald door theologen
dan door gelovigen. De theologen hebben vaak geavanceerder ideeën dan de
gelovige achterban. Er zou meer contact moeten bestaan tussen de specialisten
en de gewone man, die op zijn knieën naar zijn God zoekt.’
In de jaren zestig was Karen Armstrong non in een katholiek
klooster. Zij vindt niet dat haar uittreding veel heeft veranderd in haar
leven. ‘Ik heb de zoektocht, die ik op mijn zeventiende was begonnen, gewoon
voortgezet. Alleen vond ik in het klooster niet wat ik had gedacht er te zullen
vinden. Neen, van mijn moeder overste heb ik geen felicitaties ontvangen. Van
weinig katholieken trouwens.’
Over haar jaren in het klooster schreef Karen Armstrong
vroeger al Through The Narrow Gate.
Deze getuigenis wordt dezer dagen herdrukt. Er verschijnt binnenkort wellicht
ook een Nederlandse vertaling van. [Is inmiddels gebeurd: Door de nauwe poort, 1997.]
Zullen sommigen Armstrongs boek niet afwijzen als een
worsteling van haar geloof en haar verwijten dat er een persoonlijke desillusie
aan ten grondslag lag?
‘Absoluut niet! Ik zou mijn ervaring in het klooster voor
niets ter wereld hebben willen missen. Vooral op spiritueel vlak vond ik het
een vormende en waardevolle tijd. Ik vond het altijd een groot privilege te
kunnen deelnemen aan de liturgie. Het was voor mij moeilijker het klooster te
verlaten en mijn weg in de wereld terug te vinden, dan erin te blijven. Het
geloof dat ik had, toen ik intrad, heb ik uiteraard achter mij gelaten. Maar ik
was nog een kind toen ik non werd. Het zou zorgwekkend zijn als mijn idealen
niet zouden zijn veranderd. Neen, niet elke volwassene doet deze stap. iedereen
moet zelf gestalte geven aan zijn spiritualiteit. Dat is een van de
belangrijkste stellingen van mijn boek. Iedereen die aan de voet van de berg
Sinaï stond, waarop God zich openbaarde aan Mozes, had een verschillende
Godsvoorstelling.’
Een geschiedenis van
God is een indrukwekkend boek. Een unieke onderneming ook: Armstrong
confronteert de geschiedenissen van de drie grote monotheïstische godsdiensten
met elkaar: jodendom, christendom en islam. Ze situeert deze religies in hun
economische, politieke en filosofische context. Ze toont op overweldigende
wijze aan hoe divers de verschillende godsbeelden in de loop der eeuwen zijn
geweest, hoe opvallend ook de gelijkenissen, hoe verwerpelijk elke vorm van
intolerantie, hoe groot de behoefte aan transcendentie en hoe arm – ook wat dat
laatste betreft – onze vrijgevochten tijd is.
Nergens geeft Armstrong toe aan sensatiezucht of vervalt ze
in een ondoordacht kritische houding. Integendeel, wie deze turf helemaal leest
– en dat vraagt wel wat tijd en bezinning – komt in zekere zin gelouterd boven
water. Niet dat het boek de scepticus aantoont dat hoop gerechtvaardigd is,
daar spreekt Armstrong zich niet over uit. Wel dat religie iets van alle tijden
is geweest, en dat dit nog wel een tijdje zo zal blijven. In welke vorm, dat
weet ook Armstrong niet, maar in elk geval anders dan nu. Het zou vreemd zijn
als de godsdiensten nu ineens zouden ophouden met veranderen.
Hoe kan je nu een geschiedenis van God schrijven: God heet
volmaakt te zijn, en is dus onveranderlijk. Ben je niet snel uitgepraat als je
van iets onveranderlijks de geschiedenis wil schrijven?
‘Neen, het boek brengt de geschiedenis van de idee God, ja zelfs van het woord God. De transcendentie is in de
loop der eeuwen voortdurend op een andere manier ervaren en beschreven. Wij
bidden niet meer tot dezelfde God als Abraham of Mozes of de eerste christenen.
De joden kennen zelfs geen woord voor “theologie”. Joden en moslims, maar ook
Grieks-orthodoxen, sturen weliswaar aan op eenvormigheid in de praktische beleving
van hun godsdienst, maar laten het geloof zelf over aan het individu. Van dat
besef was ook het christendom lange tijd doordrongen. Katholicisme en
protestantisme hebben hun absolutistische obsessies met doctrines pas de
laatste vierhonderd jaar ontwikkeld. De Grieks-orthodoxe Kerk heeft nooit
definitieve uitspraken over het goddelijke gedaan. God was daar altijd het
onuitspreekbare, het onbeschrijfbare, de ultieme, mysterieuze realiteit, die
elk voor zich moet proberen te benaderen. Ik vind het jammer dat de katholieke
en protestantse kerken een dergelijke subjectiviteit niet toelaten. De neiging
om de eigen doctrine zo au sérieux te nemen is typisch voor de westerse Kerk.
Zij heeft dan ook vaak een weinig vriendelijke houding aangenomen tegenover
andere religies.’
Armstrong
zegt het heel erg Brits, beleefd maar vlijmscherp: The Western Church often adopted a rather uncharitable view on other
religions. Wat tolerantie betreft hebben we van de anderen veel te
leren. We wrijven de islamieten fundamentalisme aan, maar vergeten dat we er
ons zelf aan bezondigen. Armstrong vindt dat de houding van de christenen
tegenover de islam getuig van een breathtaking
ignorance.
‘Neem nu het vooroordeel dat wij erop na houden in verband
met de plaats van de vrouw in de islam. Net als het christendom was de islam
bij aanvang vrouwvriendelijk. Bijvoorbeeld de verplichting om de sluier te
dragen is pas drie of vier generaties na de dood van Mohammed uit Perzië overgewaaid.
In de middeleeuwen verweet het christendom de islam een te tolerante houding
tegenover slaven en vrouwen! Toen was de islam veel radicaler egalitaristisch.
Vandaag is de situatie omgekeerd: het geëmancipeerde Westen verwijt de islam
onverdraagzaamheid. We hebben in de islam altijd het omgekeerde van onszelf
gezien. Maar schrijft het christendom niet voor de vijand te beminnen? Nu maakt
de islam deel uit van onze eigen samenleving. We zouden moeten leren de
islamieten te omarmen met christelijke liefde, niet met christelijke haat.
Vandaag zijn er gelukkig ook in de islamitische wereld vrouwen die pleiten voor
emancipatie.’
De intolerantie van de christenen richt zich niet alleen op
de buitenwereld. Ook onderling hebben christenen het moeilijk elkaars mening te
aanvaarden. Ik vraag Karen Armstrong wat ze denkt over het incident tussen de
paus en bisschop Gaillot. Ze is terughouden, zegt dat ze tijdens die zaak in de
VS was. Maar dat ze het jammer vindt dat er wordt veroordeeld. Dat Christus óók
werd veroordeeld door het religieuze establishment van zijn dagen. Overigens
vindt ze het moeilijk christelijkheid en macht samen te denken.
‘Hoe kan je de macht, en al de pump and circumstance die daarbij hoort, verzoenen met de
machteloosheid van de gekruisigde Christus, die zich niet aan zijn
goddelijkheid vast bleef klampen en vrijwillig afstand deed van zijn macht? Je
zou zelfs kunnen stellen dat het christendom op zijn best was, telkens het werd
verdrukt. De islam heeft een andere houding ontwikkeld tegenover macht. Doordat
Mohammed al bij zijn leven een enorm succes had en de macht naar zich had toegetrokken,
hebben de islamieten het gegeven van de macht veel beter opgenomen in hun
spiritualiteit.’
Joden daarentegen hebben zich opvallend weinig verzet wanneer die macht zich tegen hen keerde?
‘Hitlers seculiere vervolging van de joden zou niet mogelijk
geweest zijn zonder duizend jaar van christelijk antisemitisme. Haat ten aanzien
van de joden is in het Europese onbewuste binnengeslopen. Het is een
fundamenteel neurotische reflex, en daarom is het zo moeilijk ervan te genezen.
Hans Kühn zei het onlangs: het wordt hoog tijd dat christenen en joden een
postholocaust-theologie opstellen en voor zichzelf uitmaken wat die
verschrikking hun over henzelf en over God kan leren. Het gevaar dat we Auschwitz
sneller vergeten zin dan dat we het verwerkt hebben, is reëel. Kijk maar naar
de neonazistische bewegingen. Antisemitisme is een chronische Europese ziekte.
Iedereen moet zich daarvan bewust blijven en net als iemand die ooit van kanker
genas, elke dag opnieuw nagaan of hij het niet opnieuw heeft.’
Armstrongs afkeer van het doctrinaire leidt tot een grote
waardering voor de mystieke benadering van God. Mag men haar een ‘mystieke
agnostica’ noemen, een term die ze in haar boek enkele keren met duidelijke
voorkeur gebruikt?
‘Zo kan je het stellen. Maar ik ben zeker geen mystica. Dat
voorrecht genieten slechts weinigen. Zoals niet elke pianist een Vladimir
Ashkenazy wordt. Je kan veel leren van de mystici. Ze waren bijvoorbeeld
uitzonderlijk tolerant. Zo heb ik een enorme bewondering voor de soefi’s, de
islamitische mystici, die in de elfde, twaalfde, dertiende eeuw hun hoogtepunt
kenden. Die hadden zelfs een uitzonderlijke waardering voor andere religies, en
dat is bijzonder inspirerend. Er bestaat inderdaad een duidelijk verband tussen
mystiek en agnosticisme. Zo heb je een Engelse katholieke mysticus, de auteur
van een boek genaamd The Clowd of
Unknowing. Zijn antwoord
op de vraag wat God is, luidt: I do not
know, I haven’t the faintest idea. Maimonides, de twaalfde-eeuwse
joodse filosoof en talmoedist, en de grote Duitse mysticus meester Eckhart (1260-1327)
hebben allebei beweerd dat het beter is te zeggen dat God niet bestaat, omdat
het word “bestaan” te beperkt is voor de hoogste werkelijkheid. Zeggen dat God
niet bestaat hoeft geen dramatische vaststelling te zijn: het is een poging om
het hart klaar te maken voor het besef dat woorden te kort schieten in hun
poging God te benaderen. Dat je op de drempel staat van je innerlijke cloud of unknowing, dat je niet verder
komt dan the dark night of the soul.’
Karen Armstrong betwijfelt of de religie van de toekomst
inspiratie zal kunnen putten uit deze mystieke benadering.
‘Mystiek vraagt veel geduld en werken, zonder daarom
onmiddellijk resultaat te oogsten. Theresia van Ávila verwachtte geen directe feedback. Mystiek is niet bepaald iets
evidents in onze haastige wereld. Wij willen onmiddellijke bevrediging,
verwachten zonder erbij na te denken dat het licht brandt als we een knop
indrukken. Dit is de tijd van fast food en
instant communication. Zijn we wel in
staat tot spirituele discipline?
Je kunt onmogelijk voorspellen hoe de godsdiensten zullen
evolueren. Elke grote religie- en wij hebben er nu meer dan ooit een nodig – is
onvoorspelbaar. Kijk maar eens naar het christendom. Wie had kunnen voorspellen
dat de kruisdood van een man in een uithoek van het Romeinse Rijk zo’n gevolgen
zou hebben? De ideeën die hij vertegenwoordigde, waren niet alleen blasfemisch
in de ogen van de joden, maar ook beledigend voor elke intellectueel in die
dagen. Grote religies hebben vaak een choquerend begin. Komt daarbij dat wij
sceptischer geworden zijn. We zullen niet zo snel geneigd zijn één persoon te
volgen. Dat zou bovendien, in onze mondiale samenleving waarin massamedia de
opinie bepalen, bijzonder gevaarlijk kunnen zijn.’
Een religie kent succes als haar ideeën werken. Wanneer die het leven zin en waarde geven, tegen al het
tragische en deprimerende in. Maar de belangrijkste eigenschap die een religie
moet hebben, is dat ze barmhartigheid
moet uitdragen. Ook in onze omgang met andere religies. Die eis van
barmhartigheid vind je terug in elke grote godsdienst. Een religie die geen
barmhartigheid predikt, kan niet werken.
Het is zoals in het Nieuwe Testament staat: je mag een geloof hebben dat bergen
verzet – als je de liefde niet hebt, heb je niets, dan is je religieuze
ervaring waardeloos.
Elke monotheïstische religie heeft deze sociale dimensie. Maar
het begint altijd op het individuele vlak. Hindoes brengen, wanneer ze elkaar
ontmoeten, hun handen samen en buigen: ze erkennen de goddelijkheid in hun
medemens. Christenen worden verondersteld in elke medemens Christus te zien,
ook bij hun minst veelbelovende naasten. Het valt me moeilijk te geloven dat
die christelijke geest nog echt rondwaart in een stad als Londen, waar steeds
meer mensen op straat moeten slapen, zonder dat iemand zich daar blijkbaar om
bekommert. De sociale dimensie van religiositeit begint met het absolute
respect voor de sacrale dimensie in de medemens. Religiositeit die zich in haat
uit, of die andere sociale of religieuze systemen veroordeelt, is verdacht.’
Is deze visie niet antropocentrisch? Is een van de problemen
van het christendom nu net niet dat het niet echt een antwoord klaar heeft op
de actuele ecologische problemen? Respect moet er toch ook zijn voor dieren,
voor de natuur in het algemeen?
‘Elke tijd heeft zijn eigen problemen. Gaat het nu slechter
dan in de tijd van de holocaust, of toen de kruisvaarders de bewoners van het
Heilige Land gingen afslachten? Ik denk het niet.’
Maar u kan toch niet ontkennen dat de dreiging van de apocalyps zich nooit eerder zo concreet heeft aangediend als nu?
‘Inderdaad. De kerken hebben een grote taak te vervullen. De
oplossing zal niet alleen op economisch, politiek of technologisch vlak moeten
worden gevonden, ook het spirituele is enorm belangrijk. Ik vind dat de kerken
nog steeds veel tijd verliezen met pietluttigheden. Zo vroeg de vorige bisschop
van Durham zich terecht af hoe het mogelijk was zo’n drukte te maken over de
priesterwijding van vrouwen, terwijl ondertussen een hele wereld schrééuwt van verlatenheid.
Wij, mensen, vervallen snel in wanhoop. Daarom hebben wij religies gemaakt, of
kunstwerken, om ons te helpen met het aanvaarden van de dramatische condities
waarin we moeten leven. Het grootste gevaar is apathie. De kerken, synagogen en
moskeeën zouden een creatief antwoord moeten kunnen geven op de grote
uitdagingen van onze tijd. Dat doen ze nu niet. Het humanisme bijvoorbeeld doet
dat wel.’
Dat noemt u vreemd genoeg ook een religie, zij het dan een
zonder God.
‘Het boeddhisme kent ook geen God. Ik kan echter niet
aanvaarden dat de paus beweert dat het boeddhisme geen belangrijke religie zou
zijn. Zelfs atheïsten kunnen in mijn ogen religieus zijn. Een toegewijd
atheïsme kan een authentieker religieus antwoord zijn dan een gebonden en lui
theïsme, dat zich niet inlaat met de moeilijke en donkere vragen.’
Een van uw uitgangspunten is dat elke mens een homo religiosus is.
‘Ja. Maar je hebt goede en slechte vormen van religiositeit.
Net zoals je kunt zeggen dat dansen iets specifiek menselijks is, terwijl toch
ook niet iedereen even goed danst. Of seksualiteit. Dat is in het beste geval
een uitdrukking van liefde en tederheid, wat niet belet dat velen die specifiek
menselijke kwaliteit misbruiken. Zo is het ook met religie. Elke mens is spiritueel.
Zelfs zij die hun spiritualiteit ontkennen.’
Maar is elke mens ook in staat een eigen zingeving op te
bouwen? U maakt vaak de vergelijking tussen religie en kunst. U haalt
bijvoorbeeld Pseudo-Dionysius de Areopagiet aan, die zei dat theologie een soort poëzie was. Als dat zo is, dan
is religiositeit toch iets voor de happy
few? Toch niet iedereen kan ‘de muze’ ontvangen?
‘Neen. Daarom is traditie cruciaal. We moeten creatief
omgaan met de traditie, zien wat er waardevol in is en een grote inspanning
leveren om haar weer levendig te maken. Maar dat is misschien even moeilijk als
een mooie symfonie componeren.’