donderdag 5 december 2013

los ingeslagen 141


24 augustus 2013

We hebben L. nooit gekend maar we gaan naar zijn begrafenis om zijn zus, F., en haar man, J., te steunen. De plechtigheid, seculier, vindt plaats in de kerk van Ver-Assebroek, waar ik ooit, zeer lang geleden, mijn eerste communie heb gedaan. Lichtbeelden van landschappen en bloemen worden geprojecteerd op de witte wand onder een van de brandramen, voorstellende het wonder van de Onze-Lieve-Vrouw van Ver-Assebroek (zoals zovele wonderbaarlijk drijvende Mariabeelden door vissers aan de woeste baren ontrukt en in een gammele sloep mee naar land versjouwd). Er worden teksten voorgelezen, er zijn muzikale intermezzo’s. Wanneer de diaken, in sober kostuum, een favoriete evangelietekst van L. voorleest, legt hij een paarse (stola?, zo’n sjaalachtig priesterattribuut) op zijn schouders en gebiedt hij eenieder recht te staan.

We hebben L. nooit gekend maar we krijgen een idee. Door wat er wordt gezegd, maar ook door de beide foto’s op het kaartje dat ons wordt aangereikt. De eerste van een jaar of vijftig geleden, schat ik. Een man in zijn glorieuze twenties, gestreepte shirt met lange mouwen, hoge hoed, expressieve mime. L. deed aan cabaret en trad daarmee op. Deze foto is in zwart-wit. Daarnaast, in kleur maar onwaarschijnlijk veel minder levendig: de oude, de dood al aankijkende, aan dementie en depressies ten prooi gevallen zélfde mens. Het contrast kan moeilijk schrijnender zijn.

Soms rijst de vraag: welke foto moet op het ‘doodsprentje’. Zo recent mogelijk, zegt de ene. Ja, maar moet je de aftakeling laten zien?, vindt de andere. Kun je niet beter de mens in kwestie in zijn essentie laten zien?

Ik vind: je moet de recente versie laten zien. Want die is het die nu is doodgegaan. De vroegere, florissantere, is al lang verdwenen. Maar zal wellicht langer voortduren.