Kiezen tussen loten en kiezen
1.
De titel is goed gekozen. Wie kan er nu in godsnaam tegen
verkiezingen zijn? Dat is toch het paradepaardje van de heilige koe
‘democratie’? Daar hebben onze voorouders toch voor gestreden? Nu hebben we het
eindelijk – en dan gaat David Van Reybrouck zeggen dat het niet meer nodig is?
Wat een provocatie!
Van Reybrouck is niet aan zijn proefstuk toe. Met zijn Pleidooi voor populisme deed hij ook al
wenkbrauwen fronsen. Met de titel uiteraard, eens je het boekje gelezen had,
kon je niet anders dan vaststellen dat Van Reybrouck wel degelijk een punt had:
laaggeschoolden zijn in onze democratie ondervertegenwoordigd.
Het essay Tegen
verkiezingen begint met een zeer heldere argumentatie ten faveure van de
stelling dat onze huidige democratie, de electoraal-representatieve, ziek is.
De symptomen worden beschreven, de diagnose opgesteld. Daarna gaat
democratiedokter Van Reybrouck na welke de mogelijke kuren zijn, en
uiteindelijk stelt hij er een voor. Daarin blijkt loting een rol te spelen.
Eerst de symptomen. Er is een merkwaardige paradox: nooit
eerder waren er zoveel democratieën en zoveel democraten. Maar het wederzijdse
vertrouwen tussen politicus en burger is zoek.
Een goede democratie wordt gekenmerkt door een evenwicht
tussen efficiëntie en legitimiteit. De efficiëntste democratie zou een
technocratie kunnen zijn waarin enkel specialisten het voor het zeggen hebben.
De meest legitieme democratie is deze waarin alle lagen van de bevolking
vertegenwoordigd zijn, ook de minder competente. In onze democratie is het
evenwicht verstoord.
Er is een crisis van de legitimiteit. De representativiteit
van de verkozenen komt in het gedrang. Er is ook een steeds grilliger
stemgedrag. Steeds minder mensen zijn lid van een politieke partij. Daarnaast
is er een crisis van de efficiëntie. Formaties duren steeds langer.
Regeringsdeelname wordt veel te zwaar afgestraft. Het besturen zelf wordt er
niet gemakkelijker op. De media versterken nog het proces waarbij de
werkelijke, supranationale problemen steeds minder worden aangepakt door op het
lokale, futiele en mediagenieke te focussen. De politiek lijdt aan
‘incidentalisme’, kortetermijndenken en profileringsijver. Bij dit alles wordt
het rekruteren van sterke politici een probleem.
Als je al deze symptomen naast elkaar legt, kun je gewagen
van een ‘democratisch vermoeidheidssyndroom’.
2.
Op basis van deze symptomen komt David Van Reybrouck tot een
overzicht van de mogelijke diagnoses van populisten, technocraten en de voorstanders
van de directe democratie, en tot een nieuwe diagnose.
De populisten zullen zeggen dat de bestuurders in het
huidige systeem ‘een democratische elite’ vormen. Zij willen een ware
vertegenwoordiging van het volk. Maar de common
sense is een mythe. Hoe zou een ‘volkse’ meerderheid, eens ze aan de macht
zou komen, de belangen van de minderheden kunnen blijven dienen? Het populisme
heeft wel gelijk als het zegt dat laaggeschoolden ondervertegenwoordigd zijn.
Of dat sommige carrières als politicus op oneigenlijke wijze worden ingevuld:
vanwege de status, of omdat ze van vader op zoon (of dochter) worden
doorgegeven. (Van moeder op dochter/zoon komt veel minder vaak voor!)
Technocraten zouden veel sneller en efficiënter kunnen
werken dan reguliere politici omdat ze zich van verkiezingen niets moeten
aantrekken. ‘Goed bestuur’ en eventueel ‘cohabitation’ zijn belangrijker dan
ideologische tegenstellingen. De technocratisering heeft zich trouwens op vele
andere, buitenparlementaire plaatsen al ingezet. Zo is de macht van banken en
grondwettelijke hoven aanzienlijk gegroeid. Maar ook al is dit vaak efficiënt,
een garantie voor legitimiteit is het niet.
Voorstanders van de directe democratie – denk aan bewegingen
zoals Occupy Wall Street, de Indignados, Anonymous en de G1000 – wijzen op het
feit dat de strijd tussen de partijen niet noodzakelijk het algemeen belang
dient. De consensus zou buiten de partijpolitiek om moeten kunnen worden
bereikt. Fascisme en communisme waren eerdere pogingen om de democratie
directer te maken. Occupy was zich van die (kwalijke) geschiedenis niet of
onvoldoende bewust en is nooit verder geraakt dan een simulatie van verzet. Er
zijn neoparlementaire bewegingen die zich wél engageren en de kern van de macht
weten te raken: de Piratenpartij in Duitsland, G500 in Nederland, Beppe Grillo
in Italië. Maar deze bewegingen zijn in onze perceptiedemocratie niet
standvastig.
Naast de diagnose van populisten, technocraten en aanhangers
van de directe democratie toont Van Reybrouck zich een aanhanger van een nieuwe
diagnose, een die wil sleutelen aan de electoraal-representatieve democratie. Verkiezingen
zijn niet de enige weg naar een representatieve democratie! Wij lijden aan ‘electoraal
fundamentalisme’: er wordt te veel waarde gehecht aan verkiezingen. We moeten
ons bewust worden dat ze een anachronisme zijn geworden. Verkiezingen worden nu
georganiseerd en zwaar overgewaardeerd als democratisch instrument in een
totaal andere historische context dan waarin ze zijn ontstaan. Halfweg de
negentiende eeuw waren er geen politieke partijen, er was geen algemeen
kiesrecht en geen middenveld, er waren geen commerciële media, laat staan
sociale media. En bovendien speelt de economische context ook een rol: in
tijden van crisis staat de electoraal-representatieve democratie ook onder
druk.
Politieke partijen ontstonden pas na 1850. Algemeen stemrecht
was aanvankelijk de inzet. Het kwam er, enkel voor mannen, in 1917 – en voor
vrouwen pas na de Tweede Wereldoorlog. Na de Eerste Wereldoorlog heerste er een
sterk antiparlementarisme. De particratie herstelde zich na de Tweede
Wereldoorlog en verankerde zich in de maatschappij door middel van de verzuiling
en een sterk ontwikkeld middenveld. Daaraan maakte het neoliberalisme vanaf de
jaren 1980 een eind. Het marktdenken doordrong alles, ook de politiek en de
media. We zijn in de postdemocratie beland: verkiezingen zijn slechts een
schijnvertoning, de echte macht speelt zich elders af, de samenleving is
geatomiseerd. De sociale media vormen een nieuwe factor: ze verhogen het gevoel
iets te kunnen bijdragen, maar eigenlijk versterken ze nog de kakofonie. De
politiek is ‘een dagelijkse soap met gratis acteurs’ en de verkiezingskoorts is
permanent. Het kortetermijndenken overheerst. ‘Verkiezing wordt verzieking.’ De
financiële crisis van 2008 heeft deze ontwikkeling nog versterkt.
Verkiezingen zijn niet meer van deze tijd. Het wordt tijd
het systeem te her-denken.
3.
Hoe is het zover kunnen komen? David Van Reybrouck schrijft de
‘pathogenese’ van de huidige crisis van de representatieve democratie.
In de Griekse oudheid en in de renaissance bestonden er
systemen van democratische besluitvorming waarin loting en snelle rotatie een
rol speelden. Corruptie, oligarchie en apathie werden daardoor teruggedrongen.
De representatieve democratie leidt tot aristocratisering en dus minder
legitimiteit. De revolutionairen van de Verlichting hadden toch vooral een
elitaire opvatting over democratie: het volk werd incompetent bevonden en dient
te worden bestuurd door de wijzen en de
deugdzamen. Door de besten kortom – en daarmee zijn we ver verwijderd van het
Griekse ideaal. Er ontstaat namelijk een onderscheid tussen bestuurders en
bestuurden. Onze democratie is meer een technocratie dan een democratie. Er is
representatie, geen participatie. De erfelijke aristocratie werd vervangen door
een gekozen aristocratie. En het waren aanvankelijk alleen de rijken die
mochten stemmen!
Hoe komt het trouwens dat er plots, met de Amerikaanse en
Franse Revolutie, geen sprake meer is van loting – dat er dus gekozen werd voor
een (aristocratisch) kiessysteem? De schaalvergroting, zowel ruimtelijk als qua
demografie, speelde daarbij zeker een rol.
Hoe kan het nu dat verkiezingen een zo hoge ‘democratische’
waardering hebben gekregen? Omdat invloedrijke theoretici als Tocqueville het
electoraal-representatieve (maar elitaire) stelsel ‘democratisch’ is beginnen te
noemen. Bovendien verloor loting aan aanzien door de militaire loting waarbij
de rijken hun vrijheid konden afkopen. (Deze verklaring voor de teloorgang van
loting ten voordele van verkiezingen lijkt mij ontoereikend.)
Na twee eeuwen sputtert de machine. Je bestuurt het volk
maar half zonder het erbij te betrekken. Is er geen andere vorm van democratie
denkbaar? Een die het onbedoelde neveneffect van aristocratisering door
verkiezingen inruilt voor een terugkeer naar een of andere vorm van loting?
4.
Is een omvorming van electorale naar aleatoire representatie mogelijk? Sinds het eind van de twintigste
eeuw wordt er in elk geval druk getheoretiseerd en geëxperimenteerd. James Fishkin
stelt in 1988 voor om een deliberatieve peiling te organiseren: vragen aan een
representatieve, door loting verkregen, vertegenwoordiging van het volk wat het
over een aantal kwesties denkt. Alle experimenten van Fishkin sorteerden
positieve effecten. Uit de experimenten bleek dat gewone individuen kunnen
uitgroeien tot competente burgers. Dit is deliberatieve democratie.
Er zijn overal in de wereld al honderden
particpatieprojecten, meestal in steden. En zo wordt het aleatorische element
stilaan een aanvulling op de electoraal-representatieve democratie.
Tussen 2004 en 2013 waren er vijf belangrijke en vrij
grootschalige experimenten met participatieve democratie: twee in Canada, de
andere in Nederland, IJsland, Ierland. Het gaat over de hervorming van de kies-
en zelfs de grondwet. De experimenten waren zinvol maar bleven zonder gevolg.
Ze moesten afrekenen met heel wat weerstand bij politici en media, de
traditionele poortwachters van de publieke opinie. Participatieve democratie
schept onbehagen en is niet mediageniek.
Pers, media en burgers mogen dan wat achter blijven, de
academici denken naarstig door over nieuwe vormen van aleatorische democratie.
Er zijn al veel voorstellen geformuleerd. Van Reybrouck bespreekt er vijf. Er
is onder meer het voorstel van Terrill Bouricius van een evolutief, zelflerend
samenspel van meerdere gelote instellingen.
Van Reybrouck bepleit ten slotte het bi-representatief
stelsel: een waarin zowel verkiezing als loting een rol speelt. Hiermee moet nu
een begin worden gemaakt want door de crisis dreigen postdemocratie, technocratie
en populisme. België zou een goed laboratorium kunnen zijn want de senaat wordt
er nu al bevolkt door niet-verkozenen. Andere kleine lidstaten van de EU komen
ook in aanmerking.
Zeker is dat de democratie ten onder gaat als we haar blijven herleiden tot verkiezingen (wat verticalisering (‘aristocratisering’) in de hand werkt. We kunnen haar herstellen door loting in te voeren. Maar er zijn toch al ‘horizontale’ instrumenten: referenda, verzoekschriften, ombudsdienst? Ja, maar dat is niet genoeg. En het is hoog tijd om er iets aan te doen. De afkeer van de politiek wordt te groot.