Als je hen daar ziet liggen slapen, die Albanese of
Roemeense vrachtwagenchauffeurs (of Moldavische of Wit-Russische, weet ik veel,
in elk geval uit zo’n land ergens halfweg de route naar de écht-lageloonlanden
in het Verre Oosten, een half-lageloonland ergens in het voormalige Oost-Europa),
dan denk je nog niet meteen dat ze er wellicht elke dag liggen: niet dezelfde
maar telkens andere. Op de ferry naar Dover nemen ze de zitjes op oneigenlijke
wijze in en geven zich op het ritme van het bonken van de boot ver van alle
wegverkeer over aan een verkwikkende slaap. Boven ze een prent met de drank die
ze niet mogen nuttigen. Ze blijven de hele westwaartse overtocht onbeweeglijk
op die net te korte banken ronken, tot iets als een inwendige klok hen bij het
binnenvaren van de haven naar hun stuurcabines roept. De volgende dag liggen er
opnieuw, en de dag daarna ook, enzovoort.