zaterdag 30 maart 2013

De Toverberg 20


Hier eindigt mijn lectuur van De Toverberg. Het volledige leesverslag kan hier worden geraadpleegd.


De grote geprikkeldheid

Een ‘demon’ neemt stilaan ‘Huize Berghof’ in: ‘kritieke geprikkeldheid’, ‘ongedurigheid’, een ‘algemene neiging tot giftige woordenwisseling’, ‘(k)ijfzucht’. <888> En niemand kan eraan weerstaan: ‘wie niet de kracht bezat tot een vlucht in de eenzaamheid werd reddeloos in de maalstroom meegesleurd’. Er zijn allerlei onverkwikkelijke incidenten, <889> onder andere met een jongeman die nog nooit iets van zich heeft laten horen maar die nu vindt dat zijn thee te koud is. Een man van dertig doet zijn intrede. <890> Hij heet Wiedemann, en Hans Castorp ergert zich aan zijn antisemitisme. En Wiedemann wijdt er zich volledig aan, ‘alsof er vlak voor zijn neus een grote winterpeen hing, waarop hij zich uit louter boosaardigheid blindstaarde’ – en die winterpeen is een ‘drogbeeld’, dat was ‘uitgegroeid tot een jeukende argwaan, een rusteloze vervolgingsmanie’. Het spreekt voor zich dat deze Wiedemann bijdraagt tot de algemene staat van geprikkeldheid. Hans Castorp is getuige van een nieuw incident, waarbij Sonnenschein de winterpeen is. <891> Op een dag vliegen Wiedemann en Sonnenschein elkaar in de haren. Ondertussen speelt zich in het sanatorium ook ‘een ware erekwestie’ af <892> onder een stel Poolse vrijgezelle edellieden. <893> Er wordt zelfs een officieel document opgesteld om de zaak langs strafrechtelijke weg te regelen. <894> Er is ook een ‘(p)rotocol’ waarin gewag wordt gemaakt van een aantal over en weer uitgedeelde oorvegen. <895> Er zou om gelachen kunnen worden, maar Hans Castorp beseft dat de situatie ernstig is. <896> Iedereen ontvangt de ‘bewuste protocollen’ – een verwijzing naar de protocollen van Zion? Hans Castorp merkt dat Settembrini er niet om kan lachen. <897> Settembrini wordt intussen alsmaar zieker en ondergaat dat lot met kwaadheid en schaamte. Naphta, die ook te lijden heeft, ziet daarin enkel een reden om nog meer ‘verbale strijdlust’ aan de dag te leggen en ‘verwarring’ te zaaien. Hij gaat met zijn ‘sarcastische redenaties’ zo ver ‘dat ze vaak genoeg de perken van wat nog geestelijk gezond genoemd mocht worden te buiten gingen’. Voor hem is het lichaam een ‘veel te slecht materiaal om de geest daarin te kunnen verwerkelijken’. <898> Sterker dan de vooruitgang, aldus Naphta, is ‘(h)et nooit toegegeven, maar onder de oppervlakte algemeen verbreide verlangen naar oorlog’. Hij is tegen ‘de burgerlijke veiligheidsstaat’ en ziet in ‘de ondergang van het stoomschip “Titanic”’ een symbool van het tekortschieten van de civilisatie. De door Settembrini geloofde ‘gerechtigheid’ is een <899> ‘losse woordflodder van de burgerlijke retoriek’. Bovendien, om welke gerechtigheid gaat het? De liberale of de socialistische? Ook tegen de wetenschap gaat Naphta te keer. <900> ‘Beklagenswaardige mensheid, die zich door een pronkzuchtig vertoon van inhoudsloze getallen het gevoel van haar eigen nietigheid had laten opdringen’. <901> Haarfijn weet Naphta de zwakke plekken van de wetenschap bloot te leggen, daar waar zij raakt aan de irrationaliteit. Kijk maar naar de vliegeniers, zegt hij, die nemen toch ook een konijnenpoot mee? De ruzies tussen Settembrini en Naphta lopen hoog op, en in het licht van de algemene geprikkeldheid ontaarden ze. <902> Dat gebeurt tijdens een uitstap. <903> Naphta steekt een monoloog af over het ‘changeant gewaad (waarin) het absolute zich op aarde vertoonde’, over de Romantiek, die ‘in de eerste plaats een vrijheidsbeweging’ was geweest ‘tegen de Oude School <904> van de Rede’, en over ‘de tegenstelling tussen innerlijke en uiterlijke vrijheid’. De Romantiek hanteerde evengoed als de Verlichting een vrijheidsbegrip en een individualisme. <905> En zo gaat het maar verder – tot Settembrini zegt dat het moet gedaan zijn met die ‘gladjanusserij’. Hij vindt <906> dat Naphta moet ophouden ‘de toch al weifelmoedige jeugd van haar geestelijk evenwicht en zedelijke kracht te beroven’. De buitenstaanders kunnen het conflict nu niet meer tegenhouden (verwijzing naar de internationale politiek?). <907> Volgens Naphta behoort Settembrini’s humaniteit al tot het verleden. ‘Alleen uit de radicale scepsis, de morele chaos kan het absolute voortkomen, de heilige terreur, waar deze tijd behoefte aan heeft.’ <908> Er komt een duel van en <909> Naphta kiest, als beledigde partij, het pistool. Hans Castorp probeert het incident in de kiem te smoren: het ging toch om abstracte begrippen? Het geestelijke kan toch niet persoonlijk zijn? <910> Het tegendeel is waar, meent Settembrini: ‘het komt erop aan ondanks alle vergeestelijking een man te blijven’. Het geestelijk conflict kan, zeker gezien de omstandigheden van algemene geprikkeldheid, enkel in een lichamelijk treffen worden beslecht. <911> Dat ziet uiteindelijk ook Hans in en hij biedt zijn diensten aan als secondant van Settembrini. Maar dat wordt afgewezen, Hans kan enkel als ‘onpartijdig toeschouwer’ bij de ‘krachtmeting’ aanwezig zijn. <912> De zwakke figuur Wehsal brengt de ‘bloeddorstige’ eisen van Naphta over: Wehsal staat voor de modale Duitser die zich laat meeslepen. De ‘windbuil’ meneer Albin levert de – Belgische! – pistolen. <913> Geen van beide kemphanen wenst de aanwezigheid van een dokter. <914> Hans hoopt nog altijd dat de situatie op tijd bekoelt en dat de passies in die mate geluwd zullen zijn dat beide geleerden zullen afzien van een fysieke afrekening. Hij gaat naar de afgesproken plek. ‘Hij ging werktuiglijk en op grond van de erecode, onder druk der omstandigheden.’ Met andere woorden niet meer als vrij denkend individu. Mann suggereert: op een bepaald ogenblik is het denken uitgeschakeld en is de oorlog onafwendbaar. <915> ‘Het waren zulke bijzonder rare tijden.’ <916> Op weg naar de duelleerplek belooft Settembrini aan Hans niet te zullen schieten. <917> Hans ziet met lede ogen aan dat ook Ferge zich zeer gewillig onderwerpt aan de vereisten van het gevecht: ‘onder dwang van wat voor verdwazing handelde hij, als hij toebereidselen trof van een zo monstrueuze draagwijdte?’ <918> Settembrini schiet in de lucht en Naphta schiet zich ‘door de kop’.

De donderslag

<919> Zeven jaar is Hans Castorp nu in het sanatorium en hij wordt een beetje veronachtzaamd. <920> Een terugkeer naar het laagland lijkt zelfs niet meer te worden overwogen. <921> De band met de ‘benedenwereld’ wordt door de dood van consul Tienappel des te meer verbroken. <922> Hans Castorp is volledig los van de tijd komen te staan (hij laat zijn defecte uurwerk niet meer herstellen) en lijkt daardoor volledig vrij. Op dat ogenblik weerklinkt ‘de donderslag’ <923> ‘die de toverberg doet springen en de zevenslaper onzacht buiten de poorten zet’. Hans heeft verzuimd op de hoogte te blijven van de actualiteit, zodat hij deze ‘mengeling van stompzinnigheid en geprikkeldheid’, deze ‘historische donderslag’ niet kan begrijpen. Settembrini kan het hem niet meer uitleggen <924> want nu moet Hans voor zijn leermeester zorgen. Opnieuw zien we in Settembrini het paradoxale van de humanist die desnoods wil strijden voor zijn ideaal: hij is duif en arend tegelijk – maar door de algemene geprikkeldheid neemt de arend de bovenhand over de duif. <925> Hij reageert met gemengde gevoelens op de internationale gebeurtenissen, de aanloop naar de wereldoorlog, de moord in Sarajevo. <926> Het lijkt Hans dat hij bevrijd wordt door de aankondiging van deze oorlog – en ook dat het wel zoiets groots moest zijn om hem uit zijn lethargie te halen, hoe particulier die ook was. <927> Hans ziet zich meegesleurd in een haast algemene uittocht naar het laagland; Settembrini neemt emotioneel afscheid van hem en laat alle afstandelijke aanspreekvormen varen. <928> In een hellelandschap, in apocalyptische tinten geschilderd, treffen we nog een keer ‘onze tochtgenoot van zovele jaartjes’. <929> Hij is met vele anderen, en ze zijn met velen opdat ze met genoeg zouden overblijven als ze het op een generaalsblaadje ingevulde doel hebben ingenomen. <930> Vanuit humanistisch oogpunt zou je deze jongens wel iets anders willen laten doen, met een geliefde, op een idyllisch eiland – maar het is niet zo. <931> Daar duikt Hans Castorp op, hij ontsnapt aan een inslaande ‘brisantgranaat’. Maar, zegt de schrijver, dit is te gruwelijk: ‘Weg hier! Dit vertellen we niet!’ En rechtstreeks tot Hans: ‘Je verhaal is uit.’ Mann eindigt De Toverberg met een open vraag: ‘Zal ook uit dit wereldfeest des doods (…) eens de liefde zich verheffen?’