23 januari 2013
Er loopt al een paar weken een nieuwe quiz op de
VRT-televisie. Dat interesseert u ongetwijfeld niet, en mij zou het ook niet
interesseren – ware het niet dat de opnames voor deze quiz plaatsvinden in het
Vlaams Parlement. Het productiehuis dat de quiz levert, had het lumineuze idee
om zijn product – want dat is het natuurlijk – te verkopen met een argument
waartegen het Bureau van dat parlement, met een voorzitter van N-VA-signatuur
en dus een Vlaams-nationalist, niet bestand was: het zou een quiz zijn met
vragen over Vlaanderen en dus zou het uitzenden ervan bijdragen tot de vorming
c.q. versteviging van ‘de Vlaamse identiteit’. Dat voorzitter Jan Peumans
toehapte, hoeft niet te verbazen want tijdens een 11 juli-toespraak twee jaar
geleden had hij gesteld dat er dringend werk moest worden gemaakt van het
versterken van het Vlaamse bewustzijn. Hoe dat dan moest gebeuren, vertelde hij
er toen niet bij maar ik denk dat Peumans voldoende besef heeft van de impact
van media in het algemeen en van dwaze amusementsprogramma’s in het bijzonder –
een politicus weet dat hij een groter bereik heeft in een quiz dan in een
diepgravend duidingsprogramma – om in te stemmen met een ‘Vlaamse’ quiz. Ook
als de makers van die quiz dan maar meteen voorstelden om de plenaire zaal van
het parlement als decor te gebruiken.
Wat kan daar op tegen zijn?
Ik denk dat daar veel op tegen is.
Peumans’ partijgenoot Geert Bourgeois, die zijn imago van
grijze principeruiter en droogstoppel overduidelijk cultiveert door er het
sexappeal van een strijkplank op na te houden, was een van de eersten om in te
gaan tegen de trend om als politicus op te draven in televisievertier. Ik vond
dat moedig. Bourgeois ging daarmee in tegen de tijdgeest – wie ingaat tegen de
tijdgeest kan in dit gewricht bijna automatisch op mijn sympathie rekenen. Hij
liet met zijn mediaschuwheid ongetwijfeld enkele electorale procenten liggen.
Een andere partijgenoot van Peumans daarentegen, de inmiddels genoegzaam
bekende Bart De Wever, lapte de suggestie van Bourgeois aan zijn laars en ging
doodleuk en als sympathieke lachebek een aflevering of negen mee in de
Woestijnvis-quiz ‘De Slimste Mens’. Ik zeg het niet, politologen zeggen het:
dit mediasucces vormde mee de opmaat naar de spectaculaire doorbraak van het
Vlaams-nationalisme in de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 2012 en zal
blijken te zijn geweest de aanzet tot de Vlaams-nationale
verkiezingsoverwinning van 2014 en bijgevolg misschien wel tot de splitsing van
het in 1830 op de puinhopen van napoleontisch Europa gestichte compromis- en
bufferstaatje België. Een staatkundige en geopolitieke oplossing die in 2014 op
anderhalf decennium na twee eeuwen zal hebben bestaan en meer dan zijn
deugdelijkheid zal hebben bewezen. Twee eeuwen. Woestijnvis. Negen
afleveringen.
Wat is er mis met een quiz over Vlaanderen in het Vlaams
Parlement?
Dat die quiz over Vlaanderen gaat, raakt mijn koude kleren
niet. Je hebt wel meer nichequizzen. Dat Peumans verwacht dat een Vlaamse quiz
de Vlaamse identiteit kan helpen vormen, tja, dat zal wel zeker. Zolang hij mij
maar niet verplicht om te kijken. (En mij verplicht om die Vlaamse identiteit
te omarmen.) Maar dat de opnames van die quiz mogen plaatsvinden in de plenaire
zaal van het Vlaams Parlement, dat is er voor mij over.
Geert Bourgeois weigerde mee te doen aan spelletjes en heus
niet alleen omdat hij weet dat hij niet zo mediageniek is (of wil zijn). Zijn
motivering was diepgaander en vind ik lovenswaardig: politiek is een ernstig
bedrijf en een democratie is niet gebaat bij het door elkaar haspelen van
fictie en werkelijkheid. Je moet de mensen niet wijsmaken dat enkel leuke
politici goede politici zijn. Ik denk dat Bourgeois het er ook mee eens zou
zijn dat een parlement geen quizstudio hoort te zijn. Daar moet sérieux rondwaren; het olijke van zo’n
quizshow straalt hoe dan ook af op die plek; alles wat er verder in gebeurt,
krijgt daar iets van mee.
Er zijn niet alleen de politici die zich vergooien aan het
amusement – kookprogramma’s, quizzen, talkshows… – je hebt tegenwoordig ook een
feuilleton dat overduidelijk inspeelt op de Antwerpse politiek, waarin dus de
grenzen tussen werkelijkheid en fictie nog nadrukkelijker worden verkend. Het
spreekt voor zich dat het niet anders kan of de realiteit wordt door dat
fictionele aangetast. Dat gebeurt eigenlijk ook door het feit dat de politici de
‘formats’ van de programma’s waarin ze optreden als vanzelfsprekend aanvaarden.
Ik zeg niet dat we terug moeten naar de ‘regeringsmededelingen’ van een paar
decennia geleden, maar ik laat me toch niet wijsmaken dat een politieke
waarheid over soms zeer complexe problemen zich zomaar laat onderwerpen aan de
zestiensecondenregel of dat een politicus kickt op het onderbroken worden door
Kathleen Cools. Ik had graag wat meer respect gezien. Of liever: ik had graag
politici gezien die er beter in slagen dat respect af te dwingen. Af en toe heb
je er eentje die zich ostentatief niet laten
onderbreken. (Ze trainen daar op.) Bruno Tobback kan dat. Respect! Legendarisch
in dat verband was een aantreden van Yves Leterme, die in ‘De Zevende Dag’
dwars door Yvan De Vadder heen praatte en van deze obstinate weigering om zich
te onderwerpen aan het journalistieke dictaat een act maakte. Jammer alleen dat
ik Yves Leterme blijf zien met een reddingsboei
en een valse baard – want zo was het dat hij zich eens, samen met Johan Vande
Lanotte, liet toetakelen in een of andere amusementsshow. Ik wil maar zeggen:
zo iemand kun je toch niet meer echt ernstig nemen? Wie gelooft die mensen nog?
Een onderzoek van de Universiteit Limburg wijst uit dat
jongeren die een lerarenopleiding volgen meer weten over filmsterren dan over
politici. Hoeft dat te verbazen als politici zich als filmsterren proberen te
gedragen? De beste, of meest bij de jongeren tot de verbeelding sprekende, filmsterren
zullen altijd de filmsterren zijn – politici moeten dat vooral niet proberen te
evenaren. Het wordt tijd dat ze een beetje meer beroepsernst aan de dag leggen,
en streven naar beroepseer – er is nu al genoeg gepoogd om de kloof met de
burger te dichten.
En ze moeten vooral niet hun werkomgeving verhuren
(kosteloos wellicht) aan de pretfabrieken. Laat het parlement maar een beetje
een burcht blijven. Openbaarheid van bestuur, natuurlijk wel, maar niet op die
manier.