zondag 10 maart 2013

De Toverberg 15


Als wakker soldaat

<643> Hans Castorp ontvangt berichten van Joachim: de toon, die eerst enthousiast is, versombert allengs. <644> Tot het bericht binnenloopt dat Joachim moet terugkeren naar het sanatorium. <645> Hans Castorp besluit hieruit dat het lichaam zijn wil doordrijft en het voor het zeggen heeft. Of hebben ziel en lichaam het sámen voor het zeggen, en volgt het lichaam de verlangens van de ziel – zou Joachim dan bijvoorbeeld opnieuw ziek geworden zijn omdat hij wilde terugkeren naar de hoogboezemige Maroesja? <646> Hans Castorp gaat het nieuws briefen bij Behrens. Die is verwikkeld in problemen die te maken hebben met het feit dat het sanatorium niet enkel een gezondheidsinstelling is maar ook een commercieel bedrijf: hij kan twee lastige heerschappen, die allebei op hetzelfde vrouwelijke gezelschap uit zijn en elkaar daarover in de haren zitten, niet zomaar ontslaan want dat kost geld. <647> Alle gasten reageren gemengd op het nieuws: bedroefd maar ook blij dat de ‘propere, ridderlijke persoonlijkheid’ terugkeert. <648> Joachim komt aan. De rollen zijn omgekeerd: dit keer ontvangt Hans Castorp hem. <649> Joachim heeft het gevoel ‘weer thuis’ te zijn. Ook Luise Ziemszen is mee, Joachims tante. Mann typeert haar gereserveerdheid en correctheid door haar haarnetje als pars pro toto op te voeren. De uitgelatenheid van haar neef bevreemdt haar. <650> Ze spreekt hem vermanend toe: ‘Het lijkt wel of we eerst hierheen hebben moeten komen om van jou weer een ander mens te maken’ – en dat is een goede benadering van wat hier gebeurt. Dit heeft een nefaste invloed op Joachims stemming. Daar kan de aanwezigheid van de lachende Maroesja voorlopig niet aan verhelpen. Mevrouw Ziemszen herinnert zich dat ze Clawdia Chauchat hebben ontmoet in München, en dat ze Hans Castorp de groeten moesten overmaken. <651> Clawdia Chauchat was op weg naar Spanje, en dat zet Hans Castorp natuurlijk aan het denken. Wat zou dat geven, ‘als het Oosten naar Spanje ging’? Hij denkt uiteraard aan Naphta.  <652> Hans heeft nu wel het vooruitzicht dat ze over een half jaar naar het sanatorium terugkeert. Behrens doet voorzichtige prognoses voor Joachim, en mevrouw Ziemszen keert gerustgesteld terug naar Hamburg. <653> Joachim moet nu wel ‘het grote oorlogsspel’ missen – de nakende wereldoorlog wordt voorbereid. Hij krijgt veel bezoek van medepatiënten. De mededeling ‘Sommigen brachten zelfs bloemen voor hem mee.’ klinkt ongemeen wrang. <654> (Mann drijft de spot met zijn lezers: hij stelt de nieuwe disputen van Naphta en Settembrini, door de beide neven maar ook door Ferge en Wehsal bijgewoond, niet volledig te kunnen weergeven zonder zich ‘aan desperate oeverloosheid te bezondigen’. Hij weet dus maar al te goed hoe wijdlopig deze verslagen zijn. Maar hij kan zich die wijdlopigheid permitteren. Bovendien heeft hij deze vertragingen nodig om de impact van zijn finale te vergroten.) Van Naphta verneemt Hans Castorp dat Settembrini vrijmetselaar is en de jezuïet laat niet na de spot te drijven met deze ‘ouderwetse en achterlijke’ instelling. <655> Volgens Naphta is ‘de verwarring in de wereld’ veroorzaakt door het niet even snel evolueren van materie en geest. <656> Hans Castorp stelt vast, op basis van de informatie die Naphta hem gewillig geeft, dat in Settembrini’s vrijmetsalerij toch wel ‘iets militairs, iets Jezuïtisch’ en ja, iets Spaans te bespeuren valt. <657> Inderdaad, zegt Naphta: ‘(d)e idee van het verbond’ is ‘verbonden met die van het onvoorwaardelijke, het absolute’ en is derhalve ‘terroristisch, dat wil zeggen: antiliberaal’. De organisatie van de vrijmetselarij is zelfs geënt op die van de jezuïeten. Er zijn invloeden van <658> Rozenkruisers en Tempeliers. Naphta suggereert dat de vrijmetselarij die irrationaliteit nodig had om te kunnen blijven gedijen. <659> In die mate zelfs dat men de vrijmetselarij van ‘obscurantisme’ en alchemisme betichtte. <660> Hans Castorp waagt een uitermate grappig weergegeven excursie over het hermetisme, dat hem doet denken aan de weckpotten van zijn Hamburgse huishoudster Schaleen (die tot dusver één keer werd genoemd en wel 620 bladzijden geleden (42) – maar dat zal de goede lezer uiteraard niet zijn ontgaan). Het graf, aldus Naphta, is het symbool van de magische veredelende transsubstantiaties waarin de vrijmetselaar wil geloven. <661> Naphta wijst nu op de overeenkomsten tussen vrijmetselarij en Kerk, <662> en op bepaalde orgiastische uitspattingen die echter weer zijn weggezuiverd, tot er van de vrijmetselarij uiteindelijk niet veel anders overblijft dan ‘heel de bourgeois misère in clubgedaante’. <663> Ten slotte waarschuwt hij Hans Castorp voor het mogelijke proselitisme van Settembrini. Hans Castorp vraagt zich af welke zieltjes Naphta wil winnen, maar hij spreekt die vraag niet uit. <664> Hans Castorp zet het gesprek over de vrijmetselarij voort met Settembrini. De Italiaan bevestigt dat het engagement van de vrijmetselaar niet anders dan politiek kan zijn: zodra je je met de mens bezighoudt, ben je politiek actief. ‘Alles is politiek.’ <665> Hij zegt – en Mann spreekt doorheen Settembrini – dat het politiek-maçonnieke streven naar ‘de vervolmaking der mensheid’ belangrijk is voor Hans Castorp. Settembrini vraagt Hans ‘beleefd doch dringend’ zich dat in te prenten, ‘in uw eigen belang, alsook in het belang van uw land en dat van Europa’. <666> De vrijmetselarij, aldus Settembrini, streeft naar eensgezindheid omtrent het niet-bestaan van God en, in het algemeen, een antimetafysische houding: de metafysica is er enkel om de energie waarmee aan de maatschappelijke tempel moet worden gebouwd te neutraliseren. Hans Castorp vindt dit een zeer katholieke houding, <667> waarop hij een diatribe tegen het protestantisme moet ondergaan. Die Luther, die stond toch echt onder de invloed van het Oosten? <668> Duitsland bevindt zich, aldus Settembrini, voor de keuze tussen Oost en West: het zijn beslissende tijden! Duitsland is verantwoordelijk voor de beschaving en Europa wacht bang af! Dan hebben ze het weer over het vrijmetselaarswereldverbond, <669> met Esperanto als voertaal. <670> Het gesprek wordt voortgezet, en nu weer in de complete bezetting. (Mann spreekt de lezer rechtstreeks toe: ‘om een lang verhaal kort te maken, er kan over deze indrukken niet anders dan verward, overeenkomstig hun geaardheid, worden gesproken’.) <671> Settembrini daagt Naphta uit met een lovende opmerking over Vergilius, die door de jezuïet wordt veracht. <672> Naphta voorspelt ‘proletarische apocalypsen’ en ‘het einde van de humanistische opvoedingsprincipes’ – het is maar een kwestie van ‘enkele decennia’. <673> De ‘mediterraan-klassiek-humanistische traditie’ zal samen met het ‘burgerlijk-liberale’ tijdperk ten onder gaan. Het volk is zich al volop aan het emanciperen en trekt zich van die hele elitaire humanistische – oubollig ouderwetse en anachronistische – cultuur niets aan. Deze voorspellingen zijn inmiddels bewaarheid. <674> Settembrini uit de vrees dat Naphta met zijn obscurantisme het volk vooral dom wil houden. Naphta vindt Settembrini’s onderscheid tussen geletterdheid en barbarendom bij het haar getrokken: de humanistische elite van de renaissance dreef ook boven op een zee van analfabetisme. <675> Hans Castorp vermoedt bij dit intellectuele steekspel dat de waarheid altijd wel ergens in het midden van de verdedigde extremiteiten moest liggen, maar hij waagt het niet tussen te komen. <676> Settembrini begint nu aan een verdediging van de humanistische geletterdheid. <677> Literatuur is, als wegbereider van de beschaving, het hoogste wat de mens kan bereiken. <678> Als de literatuur de hartstochten wil ontkrachten, wat Settembrini beweert, dan wil zij ‘het bloedeloze niets’, voert Naphta aan. Hans Castorp voert de nu erg zieke Joachim weg van dit verbale geweld, <679> ter verzorging. (Stijlkwestie: Mann vertelt alles door de ogen en oren van Hans Castorp; soms leidt dit tot een kunstgreep, zoals ‘toen Hans Castorp net bij hem op de kamer was’ (679:5-6).) <680> De bevindingen van de onderzoeken, en het zich verslikken van Joachim, zijn onheilspellend. Wetende blikken ontwijken elkaar. <681> Er volgt een uitzonderlijk onderzoek bij Behrens. <682> Joachim begint ongerust te worden. Zaak is de zaak onder ogen te zien, maar dat doen ze niet want dat zou te pijnlijk zijn. Opeens blijkt Behrens ook onbereikbaar. <683> Eindelijk kan Hans Castorp de dokter onderscheppen, en wanneer hij vraagt of wat Joachim nu overkomt wel ‘goedaardig’ is, krijgt hij de volle laag: ‘Voor u moet altijd alles goedaardig zijn (…) <684> U bent een soort lafaard met oogkleppen op’. Dat hij dan maar een voorbeeld neemt aan zijn neef, ‘(d)ie weet zwijgend waar het op staat’ – en Hans Castorp wordt verzocht zijn ‘civiele gevoelens’ niet de vrije loop te laten – waarbij het ‘civiele’ duidelijk minder hoog wordt aangeslagen dan het militaire. <685> Behrens spreekt Joachims doodvonnis uit. <686> De neven spreken niet over Joachims nakende dood. <687> Joachim neemt een epicurische houding aan, een die zegt dat ‘zolang wij er zijn, de dood er niet is, en dat, wanneer de dood er is, wij er niet zijn’. <688> Joachim lijkt zich te schamen, Hans Castorp probeert hem te troosten. Op een avond ziet Hans Castorp Joachim met Maroesja praten en hij beseft dat het voorbij is: <689> het tafereel brengt hem meer van zijn stuk ‘dan alle andere tekenen van aftakeling’. Hij ontbiedt Joachims moeder, die door gebruikneming van de ‘snelle verkeersmiddelen’ prompt, al na drie dagen, haar opwachting maakt. <690> Hans Castorp ziet nu, als het ware door haar ogen, dat Joachim ‘een moribundus’ is. <691> Luise Ziemszen neemt de verpleging van haar zoon op zich. Verpleegster Alfreda Schildknecht spreekt, binnen Joachims hoorbereik, over diens uitzichtloze toestand. <692> Het stervensproces is ‘onpersoonlijk wetmatig en superieur aan alle individuele bewustheid’. <693> Behrens troost mevrouw Ziemszen met de stelling dat de stervende niet bewust aanwezig is bij zijn dood. <694> Joachim krijgt in zijn laatste dagen nog een baard, wat hem iets volwassens geeft. Hij praat dubbelzinnig, <695> dan nors. En uiteindelijk sterft hij en herkrijgt hij zijn oorspronkelijke schoonheid. Hans Castorp sluit hem de ogen en plengt een traan, ‘dit alkalisch-zilten klierproduct’. <696> Het plechtige en treurige moment wordt door de beschrijving van de chemische samenstelling van tranen meteen onttoverd. Behrens stelt vast dat Joachim heeft gekregen wat hij wou: een eervolle dood. <697> Settembrini roept op tot gepaste rouw. Dat vindt Naphta een goed idee omdat het irrationeel is. ‘Alleen waar geen geest is, bestaat eerbaarheid.’ Dat lijkt een overtuiging die veel jongens naar de loopgraven heeft gejaagd. <698> Hans Castorp helpt met het afleggen van het lijk omdat hij het zaakje niet vertrouwt. Maar wanneer Joachim begint te glimlachen, laat hij zijn neef toch over aan de goede zorgen van de doodgraver.